Pensioenen, sparen en welvaart in Nederland t.o.v. Japan

EuroStaete . . Euroramp . . Klokkenluiders <===> SDN . . Schandpaal . . Geld

BIB in Basel: Bevries giftige leningen, zoals Japan sinds 1987 dat allang doet !
Nobelprijswinnaar dr. Jan Tinbergen schreef mij: 'Van geld heb ik geen verstand'

O ja, was ik bijna vergeten.....!!


van 19 juni 1998


Van onze verslaggever Ferry Haan

AMSTERDAM - In april sijpelde al 50 miljard gulden Japan uit door klein gaatje in de dijk. Japanners consumeren niet, zij sparen. Het totale spaarkapitaal van Japanners bedraagt inmiddels een duizelingwekkende 20.000 miljard gulden. Dit kapitaal kan Japan niet uit door allerlei belemmeringen op de Japanse kapitaalmarkt. Maar sinds 1 april heeft Japan een klein gaatje in de dijken rond de financiële markten geprikt. Hierdoor ontsnapte in april al bijna 50 miljard gulden die terecht kwamen in buitenlandse aandelen en obligaties. Dit is één van de redenen achter de dalende yen. De interventie van de Amerikaanse centrale bank van eergisteren steekt hier met omgerekend 4 miljard gulden mager bij af. Maar de timing was goed en de interventie bleek zeer succesvol. De yen sprong omhoog naar een koers van 138 yen voor één dollar, waar de koers maandag nog 146 yen bedroeg. (Op 19 september 2007 116 yen voor en in waarde dalende dollar)

Internationale financiële instellingen kijken al lang verlekkerd naar de enorme Japanse spaarpot. Alleen al op de spaarrekeningen van de Japanse postspaarbank staat 2000 miljard gulden; dat is vier keer het Nederlandse nationale inkomen én onmiddellijk beschikbaar. Spaarrekeningen leveren in Japan, net als in Nederland, weinig rente op. Betere beleggingen dan een spaarrekening zijn er echter moeilijk te vinden. Zowel de onroerend goedmarkt als de aandelenmarkt kennen dramatisch slechte rendementen.

Buiten Japan bestaan echter wél betere investeringsmogelijkheden dan spaarrekeningetjes. Ook Robeco-analist Bas Eesterman kijkt likkebaardend naar de Japanse spaarpot, maar meldt dat de Japanse markt helaas nog niet doordringbaar is voor Robeco, al verandert dat snel. Sinds 1 april is een begin gemaakt met de operatie die de Japanse 'Big Bang' wordt genoemd. In drie jaar tijd wil de Japanse overheid de financiële markten geheel geliberaliseerd hebben. De afgeschermde financiële markt is de reden waarom het in Japan mis is gegaan. Het enorme kapitaal dat de Japanse banken op hun rekeningen hebben staan, konden zij uitlenen aan slecht renderende bedrijven. Persoonlijke relaties waren veel belangrijker bij het verkrijgen van krediet dan de winstgevendheid van het bedrijf. Over het rendement van de houders van de spaarrekeningen maakte zich niemand zorgen. De spaarders konden toch nergens anders heen.

In theorie kan vanaf 1 april iedere Japanner zonder problemen zijn geld naar het buitenland overmaken. Een echte aardschok is dat nog niet; die zal pas plaatsvinden als buitenlandse banken hun diensten op de Japanse financiële markten gaan aanbieden, en dat is nog nauwelijks toegestaan. Robeco-analist Eesterman signaleert een ontwikkeling die de markten in Japan flink onder druk kan zetten. Volgend jaar loopt namelijk een flink deel van de spaarrekeningen af die in 1989 voor 10 jaar zijn vastgezet tegen 6 procent rente. De prijzen dalen in Japan met 2 procent per jaar, dus de reële rente, het eigenlijke rendement, is 8 procent. Wanneer de rekeningen volgend jaar aflopen, kunnen de Japanse banken hun klanten slechts 1 procent rente aanbieden, een reële rente van 3 procent dus. Dit verschil zal voor de spaarbewuste Japanner hard aankomen. Daarom zullen veel Japanners in 1999 op zoek gaan naar beter renderende beleggingen bij buitenlandse instellingen.

De Japanse spaarpot is de reden dat Amerikaanse instellingen zich een plaatsje op de Japanse markt proberen te verwerven. De zakenbank Merrill Lynch liep voorop en kon eind vorig jaar 50 kantoren van de failliete Japanse Yamaichi-bank overkopen. Maar ook andere Amerikaanse banken als Goldman Sachs, Merrill en Morgan Stanley zijn actief. Officieel allemaal nog als zakelijke investeringsbanken, maar als je eenmaal binnen bent dan zijn er meer mogelijkheden.

De secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken, Sweder van Wijnbergen, wijst erop dat zonder een harde sanering van de financiële sector, de liberalisering van de financiële sector rampzalige effecten zal hebben. Een enorme kapitaalvlucht en een dramatisch instortende yen is het toekomstbeeld. Dit jaar heeft de Japanse overheid al een voorziening getroffen voor de geplaagde financiële sector van omgerekend 230 miljard gulden. Wanneer bijvoorbeeld de Japanse Postspaarbank deze voorziening aanspreekt stijgt het begrotingstekort verder van 9 naar 12 procent, terwijl de staatsschuld nu al meer dan 100 procent van het BBP is. Dit is niet lang houdbaar. Wanneer de sanering niet succesvol is dan zijn er twee rampscenario's denkbaar. Japan moddert voort met alle gevolgen van dien. Of buitenlandse banken pikken de krenten uit de pap. Dat wordt de financiële markt in Japan, zoals het Engelse tijdschrift Economist schreef, een soort Wimbledon. Een prachtig tennistoernooi, waar het thuisland echter nooit wint.



    Commentaar door tr. R.M. Brockhus

Het bankwezen in Japan is gedeeltelijk in handen van de staat en voor een deel in particuliere handen. De Centrale Bank van Japan (Nipponginko) werd in 1882 opgericht en oefent grote invloed uit op de zaken van de particuliere banken. Zowel op de van staatswege in 1951 opgerichte Nationale Ontwikkelingsbank, die voornamelijk kredieten verstrekt aan projecten die voor de nationale economie belangrijk zijn, als op de door de staat in 1950 opgerichte Export-Import Bank. De postspaarbank is verreweg de grootste spaarbank van het land.

De particuliere banken kunnen worden onderverdeeld in vier categorieën: de citybanken (11), de voornaamste kapitaalbron voor de machtige industriële groepen; de regionale banken (64), die vooral in de provinciehoofdsteden zijn gevestigd, en kapitaal verschaffen aan middelgrote en kleinere bedrijven; de trustbanken (7), die zich steeds meer op de taken van de handelsbanken zijn gaan toeleggen; en ten slotte 68 spaarbanken, 455 kredietbanken, 433 kredietcoöperaties en 60 buitenlandse banken. De handel in aandelen en obligaties is totaal gescheiden van de normale bankactiviteiten. Slechts speciaal daartoe gemachtigde effectenhuizen mogen hierin handelen.

    Sociale verzekeringen

De gehele bevolking valt onder het systeem van sociale voorzieningen, dat o.a. invaliditeits- en werkloosheidsuitkeringen en een pensioenregeling omvat. Na pensionering ontvangt men 40% van het laatst verdiende inkomen. De Japanners moeten dus wel en veel meer sparen dan de Nederlanders. Temeer daar het spaarvermogen vrijwel niets oplevert in de vorm van rente, maar ook niet als rendement van aandelen. De koers-winstverhouding is zodanig opgerekt dat van reële verhoudingen geen sprake is. Spaarkapitaal blijkt steeds vaker LUCHTKASTELEN-KAPITAAL te zijn.

De risico's van dat vrijemarktsysteem en de 'individuele verantwoordelijkheid' zijn dan ook levensgroot, zoals in 1987 bleek met de ineenstorting van van de Nikkei-index op de beurs van Tokio (van ruim 40.000 naar nu nog 11.800 op 2 maart 2005), en ook met de devaluatie van de yen. Dit in tegenstelling tot het sparen in Nederland. De mengvorm van sociale zekerheid via premie en belasting en private spaarvormen bevorderen in hoge mate de stabiliteit van de economie. Maar wat nog veel belangrijker is: het garandeert de basislevensbehoefte van iedere legale ingezetene. De bloedsomloop van de maatschappij - het geld - stagneert in ons gemengde systeem veel minder snel dan in dat van Japan of van de Verenigde Staten. Dakloosheid en bittere armoede zoals die in de dertiger jaren voorkwamen zijn daarom in Nederland vrijwel verdwenen; hetgeen niet betekent dat met verkeerde politiek beslissingen deze niet terug zouden kunnen keren.

Want een dergelijk grote verplichting van de toekomstige generatie (zie prof. Flip de Kam) om het gespaarde vermogen om te zetten in goederen en diensten voor de huidige generatie van spaarders, zal alleen maar kunnen leiden tot kapitaalvernietiging op grote schaal met 'n heftige golf van inflatie. De devaluatie van de yen is daarvan een voorbode, die het spaarvermogen in Japan inflateert ten opzichte van het buitenland. De interne, nationale inflatie komt als vanzelf daarna.

Maar de gemiddelde Japanner heeft nauwelijks keus, want hij wordt met 55 jaar gepensioneerd, en moet aanvullend op het kleine pensioentje van 40% van zijn laatst verdiende loon er iets bij blijven verdienen om niet aan de bedelstaf te geraken. Veel toeleveringsproducten voor de grote industrie komen dan ook uit de thuisnijverheid. Iets wat wij - behalve garnalen pellen - nauwelijks meer kennen. In het kader van de verruiming van de werkgelegenheid wordt door de bonden ook actie gevoerd voor bindende pensionering met 60 jaar. Tot nu toe is in Japan 55 jaar de pensioengerechtigde leeftijd, maar door de lage pensioenen blijven de meeste mensen tot 65 jaar doorwerken in de toelevering.

    Productiviteit

In de periode 1965-1990 groeide het bruto nationaal product (BNP) per hoofd van de bevolking gemiddeld met 4,7% per jaar (van 1990 tot 1996 met 1,2%), het hoogste percentage ter wereld. In 1994 bedroeg het BNP per hoofd van de bevolking $ 24.630. De inflatie is er relatief laag, in de periode 1985-1994 1,3%, dankzij een krachtig anti-inflatiebeleid van de Centrale Bank. De aanhoudende productiegroei zorgt ervoor dat het werkloosheidspercentage internationaal gezien op een zeer laag niveau ligt (in 1995: 3,2%).

Maar net als in Nederland wordt ook in Japan de werkelijke omvang van de werkloosheid statistisch gemanipuleerd. Niemand boven de 55 jaar wordt meegeteld in de statistieken, omdat je 'gepensioneerd' bent, en dus niet meer werkzoekend volgens de definitie die in Japan opgeld doet. In Nederland doen we dat op een iets andere wijze, namelijk door bepaalde groepen uit de statistiek weg te definiëren. Deze internationaal toegepaste vervalsing van de statistieken is kennelijk bedoeld om de internationale financiers te verleiden in een land te investeren dat een lage en dalende werkloosheid heeft; en derhalve een hoger rendement belooft.

De Verenigde Staten dringen sinds het midden van de jaren tachtig aan op een verhoging van de consumptieve investeringen in Japan (huisvesting, gezondheidszorg, sociale voorzieningen). Hierdoor zou de productie minder snel groeien en de interne vraag toenemen, waardoor de enorme export naar de Verenigde Staten zou afnemen. Mede ten gevolge van deze druk werd in 1986/1987 door de overheid $ 23,5 miljard meer besteed dan aanvankelijk was begroot. Tachtig procent van dit bedrag ging naar huisvesting. Zulke 'stimuleringspakketten' keren regelmatig terug in steeds grotere hoogte (1996: $ 300 miljard).

    Handelsbalans

Het overschot op de handelsbalans bedroeg in 1988 $ 72 miljard; het saldo van 1995 ligt boven de $ 100 miljard. In 1995 ging 27, 3% van de export naar de Verenigde Staten, terwijl dit land 22,4% van de import leverde. Na de Verenigde Staten waren Zuid-Korea, Taiwan, Hongkong en China de belangrijkste importeurs, en Taiwan, Zuid-Korea, Australië en China de belangrijkste exporteurs. Japan exporteert niet alleen veel goederen, maar ook een grote hoeveelheid kapitaal. Midden 1992 bedroegen de Japanse investeringen in Noord-Amerika, Azië, Latijns-Amerika en West-Europa resp. $ 65, 29, 28, en 25 miljard.

Nemen we de verhoudingen tussen de Japanse en de Nederlandse posities in ogenschouw, dan blijkt dat de Nederlandse situatie structureel veel stabieler is dan die van Japan. De besparingen in Japan zijn - net als overal elders - niet alleen een bezit dat opgebouwd is uit overschotten aan koopkracht als gevolg van (gedwongen) onderbesteding. Het is evenzeer een schuld van de Japanse samenleving aan zichzelf, danwel aan dat deel van de bevolking dat de facto gespaard heeft. Het je letterlijk doodwerken gedurende enkele tientallen jaren, en vaak zelfs zonder vakantie op te nemen, verhindert dat mensen besparingen in voldoende mate kúnnen besteden. De volgende cijfers geven het verschil aan tussen Nederland en Japan in cijfers.


      Verhoudingen

            Japan:      Spaarkapitaal             20.000 miljard gulden
                        inwonertal                   130 miljoen
                        spaarbedrag per capita       154 duizend gulden
    
            Nederland:  Spaarkapitaal              1.100 miljard gulden
                        inwonertal                  15,5 miljoen
                        spaarbedrag per capita        71 duizend gulden
    
Het motief om te sparen is met name ingegeven door het lage niveau van sociale zekerheid in Japan, waardoor men wel verplicht is een appeltje voor de dorst voor later op te bouwen. Maar ook bij het sparen kun je van 'n koude kermis thuiskomen, wanneer de besparingen ondanks het rigide anti-inflatiebeleid van de overheid uiteindelijk niet zijn om te zetten in leeftocht later. Met de oudst wordende bevolking ter wereld, die na het 55 levensjaar al gepensioneerd wordt (officieel) is die besparing nog maar net aan de maat.

De gemiddelde Japanner wordt namelijk 2 jaar ouder dan de Nederlander, maar moet daarnaast gemiddeld 5 jaar eerder van zijn pensioenrechten en besparingen gebruik maken; hetgeen betekent dat men in Japan circa 7 jaren extra koopkrachtreserves moet opbouwen om dezelfde overbrugging te financieren bij een min of meer gelijke welstand (zie de statistiek over de koopkracht hieronder). De Nederlanders hebben vrijwel allemaal een volledige AOW-uitkering op het niveau van het minimumloon, waarvan iedereen zonder arbeidsdwang op bescheiden wijze kan overleven, eventueel nog aangevuld met subsidies voor huur en voor bijzondere kosten (AWBZ). De Nederlandse spaarpot - die hierboven wordt voorgesteld als 'relatief bescheiden' ten opzichte van die in Japan - blijkt in zijn uitwerking additioneel te zijn. Het resultaat daarvan is dan dat we in Nederland gemiddeld beter af zijn dan in Japan.

Bron Eurostat

Dat komt enerzijds omdat wij iets minder oud worden dan de Japanners, en anderzijds omdat wij naast de besparingen zoals hierboven beschreven, behalve de AOW ook nog andere inkomensoverdrachten hebben. Alleen al de kapitalisatie van de AOW over het aantal extra pensioenjaren, die wij niet behoeven te sparen - van 7 jaar maal 38 miljard (AOW-kosten van 1998) - komt overeen met 266 miljard gulden aan spaarkapitaal. Tellen we bij de besparingen van 1100 miljard ook de kapitalisatie van de AOW van 266 miljard op en daarnaast ook die van de AWBZ, van de huursubsidie, van de bouwsubsidie en van de aftrek van de hypotheekrente, dan blijkt plotseling dat de Japanners helemaal niet beter af zijn dan de gemiddelde Nederlander.

Zou Nederland net zoveel inwoners hebben als Japan, dan komen alleen al de besparingen van de voornoemde spaarpotten plus de kapitalisatie van de AOW uit op een bedrag van 130 miljoen gedeeld door 15,5 miljoen (inwonertallen) is 8,4 maal 1366 miljard = 11.456 miljard gulden. Ruim de helft van het Japanse niveau derhalve, en exclusief de componenten van subsidie. AWBZ, enz. Voordeel is dat wij met onze besparingen minder risico lopen om het ergens in te moeten beleggen.

Maar dat is nog niet alles. Want los daarvan bestaan er in Nederland nog de collectief gefinancierde medische en sociale zorg, het onderwijs en het openbaar vervoer die bij elkaar een niet onbelangrijke inkomenscomponent vertegenwoordigen en niet in de bovenstaande analyse naar voren komen. De mantelzorg en het vrijwilligerswerk komen daarnaast evenmin in de welzijnsbeleving van zowel de Japanners als van de Nederlanders tot uitdrukking. Dat de Japanners uiteindelijk minder goed af zijn dan de Nederlanders, kan verklaard worden door het feit dat het verzorgen en onderbrengen van ouders bij kinderen in Japan nog heel gewoon is, terwijl wij in Nederland die fase van opvang en zorg voor de ouderen allang achter de rug hebben.

Als laatste wil ik een vergelijke trekken met de koopkrachtontwikkeling in de belangrijkste geïndustrialiseerde landen. De bovenstaande statistiek toont een heel bijzondere koopkrachtontwikkeling. Met name Luxemburg springt er ver bovenuit. De verklaring daarvan moet gezocht worden in het gegeven dat veel Europeanen hun spaarkapitaal 'veilig' onderbrengen in het voor beleggers o zo vriendelijke Luxemburg, alwaar het bankgeheim de spaarders vrijwaart van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid om een fiscale bijdrage te leveren. Luxemburg is met zijn 330.000 inwoners een supergroot bankkantoor met heel veel personeel, en is in staat om grof geld te verdienen aan de miljarden die belastingontduikers via Luxemburg wegsluizen uit de landen waarin zij het financieel vermogen hebben opgebouwd.

De Verenigde Staten van Amerika staan traditioneel wat de productie betreft op de eerste plaats. Ook dat is niet zo verwonderlijk, omdat in de VS vrijwel alles in geld wordt uitgedrukt en dus in de statistieken terecht komt. Wat Denemarken betreft is de verklaring mede te vinden in het gegeven dat bijna alle vrouwen buitenshuis werken, en dus alles ook neerslaat in een bruto nationaal product. Dat BNP geeft vervolgens een hoger inkomen per hoofd van de bevolking weer. Maar dat betekent nog niet dat het WELZIJN er beter, en de WELVAART er hoger is (ja, misschien zelfs minder) dan in een land als het onze, waar het huishoudelijke werk en het vrijwilligerswerk niet in het BNP tot uitdrukking komen.

Het wordt nog anders wanneer we ook de kosten van levensonderhoud betrekken bij de waarde van het gespaarde. Want het inkomen per hoofd van de bevolking is een; de kosten van levensonderhoud een tweede cruciale factor. Deze beide factoren, in relatie tot elkaar, bepalen uiteindelijk de welvaart van de burgers in een land. De onderstaande grafiek geeft de kosten van levensonderhoud voor buitenlanders aan, maar dat betekent nog niet dat die kosten ook voor ingezetenen even hoog zijn.

Bron Eurostat

Wel kan wat Japan betreft de conclusie worden getrokken dat de nominale besparingen van 20.000 miljard gulden niet die welvaartsbuffer vertegenwoordigen als wordt gesuggereerd. Laten we de effecten van de kosten van levensonderhoud in Japan - zoals in de grafiek wordt weergegeven - inwerken op het spaarvermogen, dan liggen de feitelijke koopkrachtreserves per hoofd van de bevolking vrijwel gelijk aan die in Nederland. Wat Nederland betreft komen daar dan de subsidies en collectieve voorzieningen nog bovenop. Ergo: ik ben blij dat ik een Nederlander ben.

Toch werpt deze statistiek vragen op. Namelijk: hoe is het mogelijk dat een stad of land zich een zodanig hoge kostprijs voor levensonderhoud van de bevolking kan permitteren, zonder genadeloos van de wereldmarkt te worden weggeconcurreerd door o.a. landen als Nederland, Spanje of Mexico waar die kosten op de helft liggen, of lager? Waarom exporteert een land als Japan in excessieve mate niet alleen zijn welvaart (product) maar ook zijn besparingen? De exportoverschotten en de kapitaalexport zijn enorm. Maar doet Nederland het veel minder, pro capita?

Reken even mee. De bevolkingen van Japan en Nederland verhouden zich als 130 : 15,5 ofwel 1 : 8,4. Het Japanse overschot bedroeg in 1996 rond de 200 miljard gulden. Het Nederlandse exportoverschot in 1997 bedroeg 43 miljard. Maar Nederland is 8,4 maal kleiner qua inwonertal. Verhoudingsgewijs is het exportoverschot van Nederland met 8,4 maal 43 miljard (1997) is 361 miljard gulden, nog veel hoger dan dat van Japan. Het poldermodel is een raar model, we voorzien het buitenland in toenemende mate van goederen en kapitaal, en consumeren en besteden steeds minder van wat we geproduceerd en verdiend hebben, want ook de netto-kapitaalexport in 1997 was 21,2 miljard groot. Ook hier is de verhouding belangrijk. Japan exporteerde in 1995 ruim 200 miljard gulden, en Nederland 1997 relatief wat minder (8,4 x 21,2 = 178 miljard gulden).

In Den Haag en bij het IMF staan we met stip bovenaan de lijst van economieën die op volle toeren draaien. Nog vreemder is het gegeven dat er in Nederland bijna een miljoen gezinnen zijn die ondanks het poldersucces op de armoedegrens balanceren. Maar heel politiek Den Haag scandeert 'DAT ER GEEN GELD' is om de collectieve voorzieningen te financieren. Het begrotingstekort dat veroorzaakt wordt door louter rentebetalingen aan beleggers wordt evenwel niet bestreden met maatregelen die de kosten van inkomensoverdracht via de rente inperkt. Wel met verdere kortingen en privatiseringen van de collectieve voorzieningen. Wat een raar, mooi en plezierig land om te leven. 's Winters niet te koud, 's zomers niet te warm en te droog, vruchtbaar, mooi vlak en alles dicht in de buurt. Een 'near walhalla' voor beleggers.

Statistische data komen mede uit de Encarta 98 Encyclopedie, Winkler Prins Editie