GRONDWET VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN van april 1997


Europese Grondwet . . . . . SDN Homepage . . . . Klokkenluiders

Door: Leonard Kater

Verantwoording

De hier weergegeven versie van onze grondwet is een lichte opmaaktechnische bewerking van de officiële tekst van 29 maart 1996 met het oog op de leesbaarheid en de vindbaarheid van de artikelen. Tekstueel is er dus niets veranderd. Het nieuw toe te voegen Hoofdstuk NUL is uiteraard wel opgenomen: aan het begin.


Afgezien van enige mogelijke tikfouten zijn er drie verschillen met de officiële versie:


  1. Een kleine verbetering van de indeling in paragrafen. Paragraaf V. 2 is opgesplitst in 4 paragrafen, en in hoofdstuk VII is de paragraafindeling in zijn geheel toegevoegd.
  2. Elk artikel is van een titel voorzien met het oog op de leesbaarheid en de vindbaarheid. De titel is meestal ontleend aan de versie uit Kluwers Collegebundel 96-97, maar zo af en toe ook beknopter geformuleerd.
  3. Alle additionele artikelen zijn zoveel mogelijk bij de desbetreffende artikelen in de grondwet geplaatst in plaats van aan het einde van de hele grondwet. De lezer ziet zodoende meteen welke artikelen uit de Grondwet van 1972 nog steeds van toepassing zijn.

Het bijkomende voordeel van de nummering in Hoofdstuk NUL is, dat geen enkel artikel omgenummerd hoeft te worden.

In een Naschrift wordt aangegeven, hoe de overige artikelen in het licht van Hoofdstuk NUL gewijzigd zouden kunnen worden en wordt ook ingegaan op de legislatieve techniek.

Tot slot in deze verantwoording een voorlopig overzicht van de hogere regelingen die dankzij "een ieder verbindende bepalingen" de kracht hebben, bepalingen uit onze rechtsorde buiten toepassing te laten.

Zo'n reeks verdragen is voor de gewone burger niet meer bij te houden; om deze reden is dan ook de bedoeling van Hoofdstuk NUL, dat de Grondwet zich bewust wordt van haar internationale verplichtingen en in de Wet op de Universele Verklaring een legislatief mechanisme regelt opdat enerzijds de loyaliteit van de Nederlandse Staat en bevolking aan mondiale verantwoordelijkheden zo goed mogelijk tot zijn recht kan komen, en anderzijds een maximale bijdrage aan de opbouw van een mondiale rechtsorde gegeven kan worden.


 

Inhoudsopgave

Hoofdstuk NUL:

Mensbeeld en Hogere regelingen

Hoofdstuk I: Grondrechten, 1 - 23


      art. 1 Discriminatieverbod

      art. 2 Nederlanderschap, uitlevering, uitzetting en landverlating

      art. 3 Benoembaarheid in openbare dienst

      art. 4 Actief en passief kiesrecht

      art. 5 Recht van petitie

      art. 6 Vrijheid van godsdienst

      art. 7 Vrijheid van meningsuiting

      art. 9 Vrijheid van vergadering en betoging

      art. 10 Recht op privacy

      art. 11 Onaantastbaarheid van het lichaam

      art. 12 Binnentreden van de woning

      art. 13 Het brief, telefoon en telegraafgeheim

      art. 14 Onteigening

      art. 15 Vrijheidsontneming

      art. 16 Geen straf zonder wettelijke bepaling

      art. 17 Wettelijke toegekende rechten

      art. 18 Rechtsbijstand

      art. 19 Recht op arbeid en medezeggenschap

      art. 20 Sociale Zekerheid

      art. 21 Bewoonbaarheid en leefmilieu

      art. 22 Volksgezondheid, woongelegenheid, ontplooiing

      art. 23 Onderwijs


Hoofdstuk II: Regering, 24 t/m 49

      §1. Koning, 24 t/m 41

      Art. 24 Vervulling Koningschap

      Art. 25 Troonopvolging

      Art. 26 Status ongeboren kind

      Art. 27 Afstand van Koningschap

      Art. 28 Aangaan Huwelijk

      Art. 29 Uitsluiting troonopvolging

      Art. 30 Voorziening bij ontbreken opvolger

      Art. 31 Erfopvolging benoemde Koning

      Art. 32 Beëdiging Koning

      Art. 33 Minimum leeftijd koninklijk gezag

      Art. 34 Voogdij des Konings

      Art. 35 De Koning buiten staat koninklijk gezag uit te oefenen

      Art. 36 Tijdelijk neerleggen uitoefening koninklijk gezag

      Art. 37 Koninklijk gezag door Regent

      Art. 38 Koninklijk gezag door Raad van State

      Add.Art. X Formulieren voor eden en beloften

      GW1972Art. 44 Eed of belofte van Regent

      GW1972Art. 53 Eed of belofte van de Koning

      GW1972Art. 54 Huldiging door Staten-Generaal

      Art. 39 Lidmaatschap koninklijk huis

      Art. 40 Uitkeringen aan leden koninklijk huis

      Art. 41 Inrichting Huis van de Koning

      §2. Koning en Ministers 42 t/m 49

      Art. 42 Regering, ministeriële verantwoordelijkheid

      Art. 43 Benoeming en ontslag van ministers

      Art. 44 Instelling van ministeries

      Art. 45 Samenstelling van ministerraad

      Art. 46 Benoeming en ontslag

      Art. 47 Ondertekening wetten en besluiten

      Art. 48 Aanstellingsbesluiten ministers etc.

      Art. 49 Procedure bij ambtsaanvaarding

       

Hoofdstuk III: Staten-Generaal, 50 t/m 72

      §1. Inrichting en samenstelling: 50 t/m 64

      Art. 50 Staten-Generaal

      Art. 51 Aantal leden Staten-Generaal

      Art. 52 Zittingsduur der Kamers

      Art. 53 Verkiezingsgrondslag

      Art. 54 Verkiezing leden Tweede Kamer

      Art. 55 Verkiezing leden Eerste Kamer

      Art. 56 Lidmaatschap Staten-Generaal

      Art. 57 Onverenigbaarheden

      GW1972Art. 106, vierde lid: krijgslieden

      Art. 58 Onderzoek geloofsbrieven

      Art. 59 Regeling kiesrecht en verkiezingen

      Art. 60 Procedure bij ambtsaanvaarding

      Art. 61 Benoeming voorzitter en griffier

      Art. 62 Voorzitter Verenigde Vergadering

      Art. 63 Geldelijke Voorzieningen

      Art. 64 Ontbinding kamers

      §2. Werkwijze: 65 t/m 72

      Art. 65 Troonrede

      Art. 66 Openbaarheid van vergaderingen

      Art. 67 Quorum en stemmingen

      Art. 68 Inlichtingenplicht

      Art. 69 Aanwezigheid ministers etc.

      Art. 70 Enquêterecht

      Art. 71 Parlementaire onschendbaarheid.

      Art. 72 Reglement van orde

Hoofdstuk IV: Raad van State, Algemene Rekenkamer en Vaste Colleges van Advies, 73 t/m 80

      Art. 73 Taak Raad van State

      Art. 74 Rechtspositie leden van de Raad van State

      Art. 75 Wet op de Raad van State

      Art. 76 Taak Algemene Rekenkamer.

      Art. 77 Rechtspositie leden Algemene Rekenkamer

      Art. 78 Wettelijke regeling Algemene Rekenkamer

      Art. 79 Vaste colleges van advies

      Art. 80 Openbaarheid van adviezen.


Hoofdstuk V: Wetgeving en bestuur, 81 t/m 111


      §1. Wetten en andere voorschriften, 81 t/m 89

      Art. 81 Vaststelling wetten

      Art. 82 Indiening wetsvoorstellen

      Art. 83 Wetsvoorstellen naar Tweede Kamer of verenigde vergadering

      Art. 84 Wijziging wetsvoorstellen

      Art. 85 Toezending aan Eerste Kamer

      Art. 86 Intrekking wetsvoorstellen

      Art. 87 Aanneming en bekrachtiging

      Art. 89 Algemene maatregelen van bestuur

      Add.Art. XIX Formulieren

      GW1972Art. 81 Formulier van Afkondiging

      GW1972Art. 123 Formulier naar Eerste Kamer

      GW1972Art. 124 Formulier van Eerste Kamer

      GW1972Art. 127 Initiatief van Tweede Kamer

      GW1972Art. 128 Initiatief bij Eerste Kamer

      GW1972Art. 130 Formulier van bewilliging of overweging

       

      §2.a. Internationale verdragen, 90 t/m 95

      Art. 90 Internationale Rechtsorde

      Art. 91 Internationale verdragen.

      Art. 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties

      Art. 93 Verbindende kracht verdragen

      Art. 94 Verdrag boven wetten

      Art. 95 Bekendmaking verdragen en besluiten

      Add.Art. XXI Over Internationale Verdragen

      GW1972Art. 60 Internationale overeenkomsten

      GW1972Art. 61 Goedkeuring verdragen

      GW1972Art. 62 Verdragen zonder goedkeuring

      GW1972Art. 63 Afwijking van grondwet

      GW1972Art. 64 Over toetreding en opzegging

      §2.b. Oorlogsverklaring en Landsverdediging, 96 t/m 103

      Art. 96 Staat van oorlog

      Art. 97 Rechtsgrond van de dienstplicht.

      Art. 98 Krijgsmacht

      Art. 99 Gewetensbezwaren

      Art. 100 Vreemde troepen

      Art. 101 Buitengewone dienstplicht:

      Art. 102 Kosten legers

      Art. 103 Uitzonderingstoestand

      §2.c. Financiën, 104 t/m 106

      Art. 104 Belastingen

      Art. 105 Begroting

      Art. 106 Geldstelsel

      §2.d. Overige bepalingen, 107 t/m 111

      Art. 107 Wetboeken

      Art. 108 Nationale Ombudsman

      Art. 109 Rechtspositie ambtenaren

      Add.Art. XXIV Overgangsbepaling

      Art. 110 Openbaarheid van bestuur

      Art. 111 Ridderorden

      Add.Art. XXV Adeldom

      GW1972Art. 74, eerste lid:


Hoofdstuk VI: Rechtspraak, 112 t/m 122

      Art. 112 Civiele en administratieve rechtspraak.

      Art. 113 Strafrechtspraak

      Art. 114 Verbod van doodstraf

      Art. 115 Administratief beroep.

      Art. 116 Rechterlijke macht

      Art. 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht.

      Art. 118 Hoge Raad; cassatie

      Art. 119 Berechting ambtsmisdrijven.

      Art. 120 Verbod van toetsing aan grondwet

      Art. 121 Openbaarheid, motiveringsplicht

      Art. 122 Gratie en amnestie

       

Hoofdstuk VII: Provincies, Gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen, 123 t/m 136


      §1. Provincies en Gemeenten, 123 t/m 132

      Art. 123 Instelling gemeenten en provincies

      Art. 124 Autonomie en medebewind

      Art. 125 Provinciale en gemeentelijke organen

      Art. 126 Ambtsinstructie van Commissaris van de Koning

      Art. 127 Vaststelling verordeningen

      Art. 128 Toekenning bevoegdheden aan andere organen

      Art. 129 Verkiezing leden provinciale staten en gemeenteraad

      Art. 130 Kiesrecht niet-Nederlanders

      Art. 131 Benoeming commissaris van de Koning en burgemeester

      Art. 132 Samenstelling en bevoegdheden besturen

      §2. Waterschappen en openbare lichamen, 133 t/m 136

      Art. 133 Waterschappen

      Art. 134 Openbare lichamen

      Art. 135 Instelling nieuw openbaar lichaam

      Art. 136 Geschillen tussen openbare lichamen


Hoofdstuk VIII: Herziening van de Grondwet, 137 t/m 142


      Art. 137 Procedure grondwetswijziging

      Art. 138 Aanpassing ongewijzigde bepalingen

      Art. 139 Bekendmaking en inwerkingtreding

      Art. 140 Bestaande wetten en regelingen

      Art. 141 Bekendmaking tekst herziene grondwet

      Art. 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut

Additionele Artikelen: I t/m XXX

 

 

Voorstel voor een nieuw Hoofdstuk NUL:

    "Mensbeeld en Hogere Regelingen" in onze Grondwet

Formeel doel: onze Grondwet volgens art.142 GW bij wet in overeenstemming te brengen met ons Statuut.

Materieel doel: De receptie van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens in ons Constitutioneel Bestel te laten plaatsvinden. Dit is onder meer nodig om het grondwettelijk streven van onze Regering naar een Internationale Rechtsorde met Nationale Eendracht kracht bij te zetten. Deze receptie gebeurt in bepaling Nul t/m 5.

De bepalingen 6 t/m 14 zijn een voorstel om deze receptie in constitutionele termen deugdelijk te regelen, om te voldoen aan eisen van rechtszekerheid, Onderwijsbaarheid en standvastigheid van waarborg en om gelijke tred te kunnen houden met de ontwikkeling van de Internationale Rechtsorde.

Enig artikel Nul: (te plaatsen voorafgaande aan alle andere artikelen van onze Grondwet.

{15 leden, genummerd van Nul t/m 14, Hierdoor hoeft geen enkel artikel van onze grondwet hernummerd te worden}


 

§ 0: Mensbeeld {met drie subbepalingen}

0.1
    Alle mensen worden vrij en gelijk in waardigheid en rechten geboren.
    Zij zijn begiftigd met verstand en geweten,
    en behoren zich jegens elkander in een geest van broederschap te gedragen.

    { Deze bepaling is identiek aan art.1 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens }

0.2

    Het is niet nodig te hopen om te ondernemen, noch te slagen om vol te houden.

    {Spreuk van Willem van Oranje, voorbeeld van een volwassen werking van het geweten in de voorgaande bepaling }

0.3

    Het leven van onze Grondwet wordt bepaald door het leven van al diegenen die zich naar eer en geweten (=faithfully) gebonden hebben door een eed of belofte van getrouwheid aan onze Grondwet om deze te onderhouden en te handhaven in het licht van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. { zie b.v. Art. 32, 37, 49 en Add.Art. X}


§1. Eerbiediging van hogere regelingen

    1. Onze Grondwet wordt gedragen door het besef, dat op de individuele mens, uit hoofde van de plichten die hij heeft tegenover anderen en tegenover de gemeenschap waartoe hij behoort, de verantwoordelijkheid berust te streven naar bevordering en inachtneming van de in alle mensenrechtverdragen erkende rechten.
    2. {Uit: de preambule van het Internationale Verdrag voor Burgerlijke en Politieke Rechten en dat voor de Economische, Sociale en Culturele rechten.}

    3. Onze Grondwet zal de bepalingen van ons Statuut in acht nemen en wil waarborgen scheppen voor de "zorg voor de verwezenlijking van de fundamentele menselijke rechten en vrijheden, de rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur". {antwoord op art. 43 van het Statuut}

     

    §2. Interpretatie van artikel 43 van het Statuut

    1. fundamentele menselijke rechten en vrijheden
      Onze Grondwet vat de volledige tekst van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van 10 december 1948 op als een absolute minimum interpretatie van het begrip zorg voor de fundamentele menselijke rechten en vrijheden uit artikel 43 van ons Statuut.
    2. deugdelijkheid van bestuur
      Onze Grondwet vat het begrip deugdelijkheid van bestuur op als een toetssteen voor de verhouding van dienstbaarheid die onze Overheid, onze Regering en onze rechterlijke macht in acht moeten nemen tot de begrippen suprematie van het recht uit de Universele Verklaring en de begrippen rechtszekerheid en zorg voor de fundamentele menselijke rechten en vrijheden uit artikel 43 van Ons Statuut.
    3. rechtszekerheid
      Onze Grondwet vat het begrip "bestaanszekerheid" op als een bestanddeel van het begrip rechtszekerheid van artikel 43 van Ons Statuut.

     

    §3. De wet op de Universele Verklaring.

    1. Onze Grondwet ziet de Wet op de Universele Verklaring als een instrument om de voor Nederland geldende minimum interpretatie van artikel 43 van Ons Statuut voor een ieder inzichtelijk te maken en te houden.
    2. Onze Wet op de Universele Verklaring wordt elk jaar op of omstreeks 1 april in een Verenigde Vergadering van de Staten-Generaal naar eer en geweten getoetst aan de jurisprudentie en de internationale verdragen. Indien nodig gaat deze Verenigde Vergadering over tot herziening van deze wet.
    3. Onze Wet op de Universele Verklaring bevat alle door Nederland erkende "een ieder verbindende bepalingen" uit internationale verklaringen en verdragen voor zover zij redelijkerwijs onder het begrip zorg voor de fundamentele menselijke rechten en vrijheden gebracht kunnen worden en geeft zicht op alle overige bepalingen van deze aard.
    4. Onze Wet op de Universele Verklaring kan voorts
      1. een nadere uitwerking geven aan alle leden van dit hoofdstuk,
      2. openstaan voor opdrachten uit andere grondwettelijke bepalingen,
      3. richtlijnen bevatten voor het grondwettelijke streven van de regering naar een internationale rechtsorde,
      4. een Openbaar Lichaam voor de Wet op de Universele Verklaring in het leven roepen en
      5. alle verdere bepalingen bevatten die nodig zijn opdat ons Statuut, onze Grondwet en onze Wet op de Universele Verklaring gaan en blijven leven in het rechtsbewustzijn van de Nederlandse bevolking.

    5. Bepalingen die hun waarde bewezen hebben in onze Wet op de Universele Verklaring kunnen volgens de eenvoudige procedure van art 142 in onze Grondwet worden opgenomen.
    6.  

      §4. Overige faciliteiten

    7. De Overheid stelt aan elke ingezetene van het rijk faciliteiten ter beschikking om op eenvoudige en doeltreffende wijze kennis te nemen van de Nederlandse Wetgeving, de rechtspraktijk en de jurisprudentie.
    8.  

    9. Onze Wet op de Rechtsbijstand regelt de wijze waarop daklozen, bestaansminima en ook rechtspersonen die zich voor hun belangen inzetten, kosteloze juridische bijstand kunnen verkrijgen waar de zorg voor de fundamentele rechten en vrijheden rechtstreeks in het geding is.
    10.  

      §5. slotbepalingen
    11. De bepalingen van dit hoofdstuk mogen slechts gewijzigd worden na een verklaring van geen bezwaar van het Internationaal Hof van Justitie in Den Haag.
    12.  

    13. Dit hoofdstuk is met inachtneming van lid 13 slechts vatbaar voor wijziging volgens de procedure van art 137 of wanneer twee Verenigde Vergaderingen van de Staten-Generaal met tussentijdse verkiezingen daartoe beslissen met een meerderheid van twee derden.

     

    Hoofdstuk I: Grondrechten, 1 - 23

         

        art. 1 Discriminatieverbod

    Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.


        art. 2 Nederlanderschap, uitlevering, uitzetting en landverlating

    1. De wet regelt wie Nederlander is.
    2. De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen.
    3. Uitlevering kan slechts geschieden krachtens verdrag. Verdere voorschriften omtrent uitlevering worden bij de wet gegeven.
    4. Ieder heeft het recht het land te verlaten, behoudens in de gevallen, bij de wet bepaald.


        art. 3 Benoembaarheid in openbare dienst

    Alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar.


        art. 4 Actief en passief kiesrecht

    Iedere Nederlander heeft gelijkelijk recht de leden van algemeen vertegenwoordigende organen te verkiezen alsmede tot lid van deze organen te worden verkozen, behoudens bij de wet gestelde beperkingen en uitzonderingen.


        art. 5 Recht van petitie

    Ieder heeft het recht verzoeken schriftelijk bij het bevoegd gezag in te dienen.


        art. 6 Vrijheid van godsdienst

    1. Ieder heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
    2. De wet kan ter zake van de uitoefening van dit recht buiten gebouwen en besloten plaatsen regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

        art. 7 Vrijheid van meningsuiting

    1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
    2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of televisie-uitzending.
    3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden.
    4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame.

        art. 8 Vrijheid van vereniging

    Het recht tot vereniging wordt erkend. Bij de wet kan dit recht worden beperkt in het belang van de openbare orde

     

        art. 9 Vrijheid van vergadering en betoging

    1. Het recht tot vergadering en betoging wordt erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.
    2. De wet kan regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.

        art. 10 Recht op privacy

    1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.
    2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoonsgegevens.
    3. De wet stelt regels inzake de aanspraken van personen op kennisneming van over hen vastgelegde gegevens en van het gebruik dat daarvan wordt gemaakt, alsmede op verbetering van zodanige gegevens.

        art. 11 Onaantastbaarheid van het lichaam

    Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam.


        art. 12 Binnentreden van de woning

    1. Het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner is alleen geoorloofd in de gevallen bij of krachtens de wet bepaald, door hen die daartoe bij of krachtens de wet zijn aangewezen.
    2. Voor het binnentreden overeenkomstig het voorgaande lid is voorafgaande legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden vereist. Aan de bewoner wordt een schriftelijk verslag van het binnentreden verstrekt.

        art. 13 Het brief, telefoon en telegraafgeheim

    1. Het briefgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, op last van de rechter.
    2. Het telefoon- en telegraafgeheim is onschendbaar, behalve, in de gevallen bij de wet bepaald, door of met machtiging van hen die daartoe bij de wet zijn aangewezen.

        art. 14 Onteigening

    1. Onteigening kan alleen geschieden in het algemeen belang en tegen vooraf verzekerde schadeloosstelling, een en ander naar bij of krachtens de wet te stellen voorschriften.
    2. De schadeloosstelling behoeft niet vooraf verzekerd te zijn, wanneer in geval van nood onverwijld onteigening geboden is.
    3. In de gevallen bij of krachtens de wet bepaald bestaat recht op schadeloosstelling of tegemoetkoming in de schade, indien in het algemeen belang eigendom door het bevoegd gezag wordt vernietigd of onbruikbaar gemaakt of de uitoefening van het eigendomsrecht wordt beperkt.

        art. 15 Vrijheidsontneming

    1. Buiten de gevallen bij of krachtens de wet bepaald mag niemand zijn vrijheid worden ontnomen.
    2. Hij aan wie anders dan op rechterlijk bevel zijn vrijheid is ontnomen, kan aan de rechter zijn invrijheidstelling verzoeken. Hij wordt in dat geval door de rechter gehoord binnen een bij de wet te bepalen termijn. De rechter gelast de onmiddellijke invrijheidstelling, indien hij de vrijheidsontneming onrechtmatig oordeelt.
    3. De berechting van hem aan wie met het oog daarop zijn vrijheid is ontnomen, vindt binnen een redelijke termijn plaats
    4. Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt.

        art. 16 Geen straf zonder wettelijke bepaling

    Geen feit is strafbaar dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling


        art. 17 Wettelijke toegekende rechten

    Niemand kan tegen zijn wil worden afgehouden van de rechten die de wet hem toekent.


        art. 18 Rechtsbijstand

    1. Ieder kan zich in rechte en in administratief beroep doen bijstaan.
    2. De wet stelt regels omtrent het verlenen van rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen.

        art. 19 Recht op arbeid en medezeggenschap

    1. Bevordering van voldoende werkgelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.
    2. De wet stelt regels omtrent de rechtspositie van hen die arbeid verrichten en omtrent hun bescherming daarbij, alsmede omtrent medezeggenschap.
    3. Het recht van iedere Nederlander op vrije keuze van arbeid wordt erkend, behoudens de beperkingen bij of krachtens de wet gesteld.

        art. 20 Sociale Zekerheid

    1. De bestaanszekerheid der bevolking en spreiding van welvaart zijn voorwerp van zorg der overheid.
    2. De wet stelt regels omtrent de aanspraken op sociale zekerheid.
    3. Nederlanders hier te lande, die niet in het bestaan kunnen voorzien, hebben een bij de wet te regelen recht op bijstand van overheidswege.

        art. 21 Bewoonbaarheid en leefmilieu

    De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu.


        art. 22 Volksgezondheid, woongelegenheid, ontplooiing

    1. De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid.
    2. Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid.
    3. Zij schept voorwaarden voor maatschappelijke en culturele ontplooiing en voor vrijetijdsbesteding.

        art. 23 Onderwijs

    1. Het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering.
    2. Het geven van onderwijs is vrij, behoudens het toezicht van de overheid en, voor wat bij de wet aangewezen vormen van onderwijs betreft, het onderzoek naar de bekwaamheid en de zedelijkheid van hen die onderwijs geven, een en ander bij de wet te regelen.
    3. Het openbaar onderwijs wordt, met eerbiediging van ieders godsdienst of levensovertuiging, bij de wet geregeld.
    4. In elke gemeente wordt van overheidswege voldoend openbaar algemeen vormend lager onderwijs gegeven in een genoegzaam aantal scholen. Volgens bij de wet te stellen regels kan afwijking van deze bepaling worden toegelaten, mits tot het ontvangen van zodanig onderwijs gelegenheid wordt gegeven.
    5. De eisen van deugdelijkheid, aan het geheel of ten dele uit de openbare kas te bekostigen onderwijs te stellen, worden bij de wet geregeld, met inachtneming, voor zover het bijzonder onderwijs betreft, van de vrijheid van richting.
    6. Deze eisen worden voor het algemeen vormend lager onderwijs zodanig geregeld, dat de deugdelijkheid van het geheel uit de openbare kas bekostigd bijzonder onderwijs en van het openbaar onderwijs even afdoende wordt gewaarborgd. Bij die regeling wordt met name de vrijheid van het bijzonder onderwijs betreffende de keuze der leermiddelen en de aanstelling der onderwijzers geëerbiedigd.
    7. Het bijzonder algemeen vormend lager onderwijs, dat aan de bij de wet te stellen voorwaarden voldoet, wordt naar dezelfde maatstaf als het openbaar onderwijs uit de openbare kas bekostigd. De wet stelt de voorwaarden vast, waarop voor het bijzonder algemeen vormend middelbaar en voorbereidend hoger onderwijs bijdragen uit de openbare kas kan worden verleend.
    8. De regering doet jaarlijks van de staat van het onderwijs verslag aan de Staten-Generaal.


    Hoofdstuk II: Regering, 24 t/m 49

    §1. Koning, 24 t/m 41


        Art. Vervulling Koningschap

    Het koningschap wordt erfelijk vervuld door de wettige opvolgers van Koning Willem I, Prins van Oranje-Nassau.


        Art. 25 Troonopvolging

    Het koningschap gaat bij overlijden van de Koning krachtens erfopvolging over op zijn wettige nakomelingen, waarbij het oudste kind voorrang heeft, met plaatsvervulling volgens dezelfde regel. Bij gebreke van eigen nakomelingen gaat het koningschap op gelijke wijze over op de wettige nakomelingen eerst van zijn ouder, dan van zijn grootouder, in de lijn van erfopvolging, voor zover de overleden Koning niet verder bestaand dan in de derde graad van bloedverwantschap.


        Art. 26 Status ongeboren kind

    Het kind, waarvan een vrouw zwanger is op het ogenblik van het overlijden van de Koning wordt voor de erfopvolging als reeds geboren aangemerkt. Komt het dood ter wereld, dan wordt het geacht nooit te hebben bestaan.


        Art. 27 Afstand van Koningschap

    Afstand van het koningschap leidt tot erfopvolging overeenkomstig de regels in de voorgaande artikelen gesteld. Na de afstand geboren kinderen en hun nakomelingen zijn van de erfopvolging uitgesloten.


        Art. 28 Aangaan Huwelijk

    1. De Koning, een huwelijk aangaande buiten bij de wet verleende toestemming, doet daardoor afstand van het koningschap.
    2. Gaat iemand die het koningschap van de Koning kan beërven een zodanig huwelijk aan, dan is hij met de uit dit huwelijk geboren kinderen en hun nakomelingen van de erfopvolging uitgesloten.
    3. De Staten Generaal beraadslagen en besluiten ter zake van een voorstel van wet strekkende tot het verlenen van toestemming, in verenigde vergadering

        Art. 29 Uitsluiting troonopvolging

    1. Wanneer uitzonderlijke omstandigheden daartoe nopen, kunnen bij een wet een of meer personen van de erfopvolging worden uitgesloten
    2. Het voorstel daartoe wordt door of vanwege de Koning ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

        Art. 30 Voorziening bij ontbreken opvolger

    1. Wanneer vooruitzicht bestaat dat een opvolger zal ontbreken, kan deze worden benoemd bij een wet. Het voorstel wordt door of vanwege de Koning ingediend. Na de indiening van het voorstel worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Zij kunnen het voorstel alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
    2. Indien bij overlijden van de Koning of bij afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt, worden de kamers ontbonden. De nieuwe kamers komen binnen vier maanden na het overlijden of de afstand in verenigde vergadering bijeen ten einde te besluiten omtrent de benoeming van een Koning. Zij kunnen een opvolger alleen benoemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

        Art. 31 Erfopvolging benoemde Koning

    Een benoemde Koning kan krachtens erfopvolging alleen worden opgevolgd door zijn wettige nakomelingen.


    Koninklijk gezag


        Art. 32 Beëdiging Koning

    Nadat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag heeft aangevangen, wordt hij zodra mogelijk beëdigd en ingehuldigd in de hoofdstad Amsterdam in een openbare verenigde vergadering van de Staten-Generaal. Hij zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt. De wet stelt nadere regels vast.


        Art. 33 Minimum leeftijd koninklijk gezag

    De Koning oefent het koninklijk gezag eerst uit nadat hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.


        Art. 34 Voogdij des Konings

    De wet regelt de voogdij over de minderjarige Koning. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.


        Art. 35 De Koning buiten staat koninklijk gezag uit te oefenen

    1. Wanneer de ministerraad van oordeel is dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, bericht hij dit onder overlegging van het daartoe gevraagde advies van de Raad van State aan de Staten-Generaal die daarop in verenigde vergadering bijeenkomen
    2. Delen de Staten-Generaal dit oordeel, dan verklaren zij dat de Koning buiten staat is het koninklijk gezag uit te oefenen. Deze verklaring wordt bekend gemaakt op last van de voorzitter der vergadering en treedt terstond in werking.
    3. Zodra de Koning weer in staat is het koninklijk gezag uit te oefenen, wordt dit bij de wet verklaard. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering. Terstond na de bekendmaking van deze wet hervat de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag
    4. De wet regelt zo nodig het toezicht over de persoon van de Koning indien hij buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.

        Art. 36 Tijdelijk neerleggen uitoefening koninklijk gezag

    De Koning kan de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk neerleggen en die uitoefening hervatten krachtens een wet, waarvan het voorstel door of vanwege hem wordt ingediend. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.


        Art. 37 Koninklijk gezag door Regent

    1. Het koninklijk gezag wordt uitgeoefend door een regent:
      1. zolang de Koning de leeftijd van achttien jaar niet heeft bereikt
      2. indien een nog niet geboren kind tot het koningschap geroepen kan zijn
      3. indien de Koning buiten staat is verklaard het koninklijk gezag uit te oefenen
      4. indien de Koning de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk heeft neergelegd
      5. zolang na het overlijden van de Koning of na diens afstand van het koningschap een opvolger ontbreekt
    2. De regent wordt benoemd bij de wet. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
    3. In de gevallen, genoemd onder c en d, is de nakomeling van de Koning die zijn vermoedelijke opvolger is, van rechtswege regent indien hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt.
    4. De regent zweert of belooft trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van zijn ambt, in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal. De wet geeft nadere regels omtrent het regentschap en kan voorzien in de opvolging en de vervanging daarin.
    5. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering
    6. Op de regent zijn de artikelen 35 en 36 van overeenkomstige toepassing.

        Art. 38 Koninklijk gezag door Raad van State

    Zolang niet in de uitoefening van het koninklijk gezag is voorzien, wordt dit uitgeoefend door de Raad van State.


        Add.Art. X Formulieren voor eden en beloften

    De formulieren voor de eden en beloften, vastgesteld bij de artikelen 44 en 53 en voor de verklaring, vastgesteld bij artikel 54 van de Grondwet naar de tekst van 1972, blijven van kracht totdat daarvoor bij de wet een regeling is getroffen.


        GW1972Art. 44 Eed of belofte van Regent

    Bij het aanvaarden van het regentschap legt de Regent in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal in handen van de Voorzitter de volgende eed of belofte af:

    "Ik zweer (beloof) trouw aan de Koning; ik zweer (beloof), dat ik de waarneming van het Koninklijk gezag, zolang de Koning minderjarig is (zolang de Koning buiten staat blijft de Regering waar te nemen of zolang de uitoefening van het Koninklijk Gezag is neergelegd), de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.

    .

    "Ik zweer (beloof) dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van de Staat met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren, dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle des Konings onderdanen en van elk hunner zal beschermen en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen aanwenden, welke de wetten te Mijner beschikking stellen, gelijk een goed en getrouw Regent schuldig is te doen.

    Zo waarlijk helpe Mij God almachtig!" ("Dat beloof ik")




        GW1972Art. 53 Eed of belofte van de Koning

    In deze vergadering wordt door de Koning de volgende eed of belofte op de Grondwet afgelegd:

    "Ik zweer (beloof) aan het Nederlandse volk, dat ik de Grondwet steeds zal onderhouden en handhaven.

    "Ik zweer (beloof) dat ik de onafhankelijkheid en het grondgebied van de Staat met al Mijn vermogen zal verdedigen en bewaren, dat ik de algemene en bijzondere vrijheid en de rechten van alle Mijne onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding en bevordering van de algemene en bijzondere welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de wetten te Mijner beschikking stellen, zoals een goed Koning schuldig is te doen.

    Zo waarlijk helpe Mij God almachtig!" ("Dat beloof ik")


        GW1972Art. 54 Huldiging door Staten-Generaal

    Na het afleggen van deze eed of belofte wordt de Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten-Generaal, wier voorzitter de volgende verklaring uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, hoofd voor hoofd, beëdigd of bevestigd wordt:

    "Wij ontvangen en huldigen, in naam van het Nederlandse volk en krachtens de Grondwet, U als Koning; wij zweren (beloven) dat wij Uw onschendbaarheid en de rechten Uwer Kroon zullen handhaven; wij zweren (beloven) alles te zullen doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal schuldig zijn te doen.

    Zo waarlijk helpe ons God almachtig!"

    (Dat beloven wij")

    Koninklijk huis


        Art. 39 Lidmaatschap koninklijk huis

    De wet regelt, wie lid is van het koninklijk huis.


        Art. 40Uitkeringen aan leden koninklijk huis

    1. De Koning ontvangt jaarlijks ten laste van het Rijk uitkeringen naar regels bij de wet te stellen. Deze wet bepaalt aan welke andere leden van het koninklijk huis uitkeringen ten last van het Rijk worden toegekend en regelt deze uitkeringen.
    2. De door hen ontvangen uitkeringen ten laste van het Rijk, alsmede de vermogensbestanddelen welke dienstbaar zijn aan de uitoefening van hun functie, zijn vrij van persoonlijke belastingen. Voorts is hetgeen de Koning of zijn vermoedelijke opvolger krachtens erfrecht of door schenking verkrijgt van een lid van het koninklijk huis vrij van de rechten van successie, overgang en schenking. Verdere vrijdom van belasting kan bij de wet worden verleend.
    3. De kamers der Staten-Generaal kunnen voorstellen van in de vorige leden bedoelde wetten alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

        Art. 41 Inrichting Huis van de Koning

    De Koning richt, met inachtneming van het openbaar belang, zijn Huis in.


    §2. Koning en Ministers 42 t/m 49


        Art. 42 Regering, ministeriële verantwoordelijkheid

    1. De regering wordt gevormd door de Koning en de ministers
    2. De Koning is onschendbaar; de ministers zijn verantwoordelijk.

        Art. 43 Benoeming en ontslag van ministers

    De Minister-president en de overige ministers worden bij koninklijk besluit benoemd en ontslagen.


        Art. 44 Instelling van ministeries

    1. Bij koninklijk besluit worden ministeries ingesteld. Zij staan onder leiding van een minister.
    2. Ook kunnen ministers worden benoemd die niet belast zijn met de leiding van een ministerie.

        Art. 45 Samenstelling van ministerraad

    1. De ministers vormen tezamen de ministerraad
    2. De minister-president is voorzitter van de ministerraad
    3. De ministerraad beraadslaagt en besluit over het algemeen regeringsbeleid en bevordert de eenheid van dat beleid.

        Art. 46 Benoeming en ontslag

    1. Bij koninklijk besluit kunnen staatssecretarissen worden benoemd en ontslagen.
    2. Een staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als minister op. De staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de minister

        Art. 47 Ondertekening wetten en besluiten

    Alle wetten en koninklijke besluiten worden door de Koning en door een of meer ministers of staatssecretarissen ondertekend.


        Art. 48 Aanstellingsbesluiten ministers etc.

    Het koninklijk besluit waarbij de minister-president wordt benoemd, wordt mede door hem ondertekend. De koninklijke besluiten waarbij de overige ministers en de staatssecretarissen worden benoemd of ontslagen, worden mede door de minister-president ondertekend.


        Art. 49 Procedure bij ambtsaanvaarding

    Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de ministers en de staatssecretarissen bij de aanvaarding van hun ambt ten overstaan van de Koning een eed, dan wel verklaring en belofte van zuivering af en zweren of beloven trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.



    Hoofdstuk III: Staten-Generaal, 50 t/m 72

    §1. Inrichting en samenstelling: 50 t/m 64


        Art. 50 Staten-Generaal

    De Staten-Generaal vertegenwoordigen het gehele Nederlandse volk.


        Art. 51 Aantal leden Staten-Generaal

    1. De Staten-Generaal bestaan uit de Tweede Kamer en de Eerste Kamer.
    2. De Tweede Kamer bestaat uit honderdvijftig leden,
    3. De Eerste Kamer bestaat uit vijfenzeventig leden. Bij een verenigde vergadering worden de kamers als één beschouwd.

        Art. 52 Zittingsduur der Kamers

    1. De zittingsduur van beide kamers is vier jaren.
    2. indien voor de provinciale staten bij de wet een andere zittingsduur dan vier jaren wordt vastgesteld, wordt daarbij de zittingsduur van de Eerste Kamer in overeenkomstige zin gewijzigd.

        Art. 53 Verkiezingsgrondslag

    1. De leden van beide kamers worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen.
    2. De verkiezingen worden gehouden bij geheime stemming.

        Art. 54 Verkiezing leden Tweede Kamer

    1. De leden van de Tweede Kamer worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen ten aanzien van Nederlanders die geen ingezetenen zijn.
    2. Van het kiesrecht is uitgesloten:
      1. hij die wegens het begaan van een daartoe bij de wet aangewezen delict bij onherroepelijk rechterlijke uitspraak is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van ten minste een jaar en hierbij tevens is ontzet van het kiesrecht;
      2. Hij die krachtens onherroepelijke rechterlijke uitspraak wegens een geestelijke stoornis onbekwaam is rechtshandelingen te verrichten.

        Art. 55 Verkiezing leden Eerste Kamer

    De leden van de Eerste Kamer worden gekozen door de leden van provinciale staten. De verkiezing wordt, behoudens in geval van ontbinding der kamer, gehouden binnen drie maanden na de verkiezing van de leden van provinciale staten.


        Art. 56 Lidmaatschap Staten-Generaal

    Om lid van de Staten-Generaal te kunnen zijn is vereist dat men Nederlander is, de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt en niet is uitgesloten van kiesrecht.


        Art. 57 Onverenigbaarheden

    1. Niemand kan lid van beide kamers zijn.
    2. Een lid van de Staten-Generaal kan niet tevens zijn minister, staatssecretaris, lid van de Raad van State, lid van de Algemene Rekenkamer of lid van of procureur-generaal of advocaat-generaal bij de Hoge Raad
    3. Niettemin kan een minister of staatssecretaris, die zijn ambt ter beschikking heeft gesteld, dit ambt verenigen met het lidmaatschap van de Staten-Generaal, totdat omtrent die beschikbaarstelling is beslist
    4. De wet kan ten aanzien van andere openbare betrekkingen bepalen dat zij niet gelijktijdig met het lidmaatschap van de Staten-Generaal of van een der kamers kunnen worden uitgeoefend.


    Add.Art.XVII Lidmaatschap van krijgslieden

    Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 106, vierde lid, van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.


        GW1972Art. 106, vierde lid: krijgslieden

    Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van een der beide Kamers aanvaardende, zijn gedurende dat lidmaatschap van rechtswege op non-activiteit. Ophoudende lid te zijn, keren zij tot de werkelijke dienst terug.


        Art. 58 Onderzoek geloofsbrieven

    Elke kamer onderzoekt de geloofsbrieven van haar nieuwbenoemde leden en beslist met inachtneming van bij de wet te stellen regels de geschillen welke met betrekking tot de geloofsbrieven of de verkiezing zelf rijzen.


        Art. 59 Regeling kiesrecht en verkiezingen

    Alles wat verder het kiesrecht en de verkiezingen betreft , wordt bij de wet geregeld.


        Art. 60 Procedure bij ambtsaanvaarding

    Op de wijze bij de wet voorgeschreven leggen de leden van de kamers bij de aanvaarding van hun ambt in de vergadering een eed, dan wel verklaring en belofte, van zuivering af en zweren of beloven zijn trouw aan de Grondwet en een getrouwe vervulling van hun ambt.


        Art. 61 Benoeming voorzitter en griffier

    1. Elk der kamers benoemt uit de leden een voorzitter
    2. Elk der kamers benoemt een griffier. Deze en de overige ambtenaren van de kamers kunnen niet tevens lid van de Staten-Generaal zijn.

        Art. 62 Voorzitter Verenigde Vergadering

    De voorzitter van de Eerste Kamer heeft de leiding van de verenigde vergadering.


        Art. 63 Geldelijke Voorzieningen

    Geldelijke voorzieningen ten behoeve van leden en gewezen leden van de Staten-Generaal en van hun nabestaanden worden bij de wet geregeld. De kamers kunnen een voorstel van wet ter zake alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.


        Art. 64 Ontbinding kamers

    1. Elk der kamers kan bij koninklijk besluit worden ontbonden
    2. Het besluit tot ontbinding houdt tevens de last in tot een nieuwe verkiezing voor de ontbonden kamer en tot het samenkomen van de nieuw gekozen kamer binnen drie maanden.
    3. De ontbinding gaat in op de dag waarop de nieuw gekozen kamer bij elkaar komt
    4. De wet stelt de zittingsduur van een na ontbinding gekozen Tweede Kamer vast; de termijn mag niet langer zijn dan vijf jaren.
    5. De zittingsduur van een na ontbinding optredende Eerste Kamer eindigt op het tijdstip waarop de zittingsduur van de ontbonden kamer zou zijn geëindigd.

     

    §2. Werkwijze: 65 t/m 72


         Art. 65 Troonrede

    Jaarlijks op de derde dinsdag van september of op een bij de wet te bepalen eerder tijdstip wordt door of namens de Koning in een verenigde vergadering van de Staten-Generaal een uiteenzetting van het door de regering te voeren beleid gegeven.


        Art. 66 Openbaarheid van vergaderingen

    De vergaderingen van de Staten-Generaal zijn openbaar.

    De deuren worden gesloten, wanneer een tiende deel van het aantal aanwezige leden het vorderen of de voorzitter het nodig oordeelt.

    Door de kamer, onderscheidenlijk de kamers in verenigde vergadering, wordt vervolgens beslist of met gesloten deuren zal worden beraadslaagd en besloten.


        Art. 67 Quorum en stemmingen

    1. De kamers mogen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering alleen beraadslagen of besluiten, indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden ter vergadering aanwezig is.
    2. Besluiten worden genomen bij meerderheid van stemmen.
    3. De leden stemmen zonder last.
    4. Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping gestemd, wanneer één lid dit verlangt.

        Art. 68 Inlichtingenplicht

    De ministers en de staatssecretarissen geven de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering mondeling of schriftelijk de door een of meer leden verlangde inlichtingen waarvan het verstrekken niet in strijd is met het belang van de staat.


        Art. 69 Aanwezigheid ministers etc.

    De ministers en de staatssecretarissen hebben toegang tot de vergaderingen en kunnen aan de beraadslaging deelnemen.

    Zij kunnen door de kamers elk afzonderlijk en in verenigde vergadering worden uitgenodigd om ter vergadering aanwezig te zijn.

    Zij kunnen zich in de vergaderingen doen bijstaan door de personen, daartoe door hen aangewezen.


        Art. 70 Enquêterecht

    Beide kamers hebben, zowel afzonderlijk als in verenigde vergadering, het recht van onderzoek (enquête), te regelen bij de wet.


        Art. 71 Parlementaire onschendbaarheid.

    De leden van de Staten-Generaal, de ministers, de staatssecretarissen en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging, kunnen niet in rechte worden vervolgd of aangesproken voor hetgeen zij in de vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies daaruit hebben gezegd of aan deze schriftelijk hebben overgelegd.


        Art. 72 Reglement van orde

    De kamers stellen elk afzonderlijk en in verenigde vergadering een reglement van de orde vast.


    Hoofdstuk IV: Raad van State, Algemene Rekenkamer en Vaste Colleges van Advies, 73 t/m 80


        Art. 73 Taak Raad van State

    1. De Raad van State of een afdeling van de Raad wordt gehoord over voorstellen van wet en ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur, alsmede over voorstellen tot goedkeuring van verdragen door de Staten-Generaal. In bij de wet te bepalen gevallen kan het horen achterwege blijven.
    2. De Raad of een afdeling van de Raad is belast met het onderzoek van de geschillen van bestuur die bij koninklijk besluit worden beslist en draagt de uitspraak voor.
    3. De wet kan aan de Raad of een afdeling van de Raad de uitspraak in geschillen van bestuur opdragen.

        Art. 74 Rechtspositie leden van de Raad van State

    1. De Koning is voorzitter van de Raad van State. De vermoedelijke opvolger van de Koning heeft na het bereiken van de leeftijd van achttien jaar van rechtswege zitting in de raad. Bij of krachtens de wet kan aan andere leden van het koninklijk huis zitting in de Raad worden verleend.
    2. De leden van de Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd.
    3. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
    4. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de Raad worden geschorst of ontslagen.
    5. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

        Art. 75 Wet op de Raad van State

    1. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Raad van State.
    2. Bij de wet kunnen aan de Raad of een afdeling van de Raad ook andere taken worden opgedragen.

        Art. 76 Taak Algemene Rekenkamer.

    De Algemene Rekenkamer is belast met het onderzoek van de ontvangsten en uitgaven van het Rijk.


        Art. 77 Rechtspositie leden Algemene Rekenkamer

    1. De leden van de Algemene Rekenkamer worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
    2. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
    3. In de gevallen bij de wet aangewezen kunnen zij door de Hoge Raad worden geschorst of ontslagen.
    4. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

        Art. 78 Wettelijke regeling Algemene Rekenkamer

    1. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de Algemene Rekenkamer
    2. Bij de wet kunnen aan de Algemene Rekenkamer ook andere taken worden opgedragen.

        Art. 79 Vaste colleges van advies

    1. Vaste colleges van advies in zaken van wetgeving en bestuur van het Rijk worden ingesteld bij of krachtens de wet.
    2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van deze colleges
    3. Bij of krachtens de wet kunnen aan deze colleges ook andere dan adviserende taken worden opgedragen.

        Art. 80 Openbaarheid van adviezen.

    1. De adviezen van de in dit hoofdstuk bedoelde colleges worden openbaar gemaakt volgens regels bij de wet te stellen
    2. Adviezen, uitgebracht ter zake van voorstellen van wet die door of vanwege de Koning worden ingediend worden behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen, aan de Staten-Generaal overgelegd.



    Hoofdstuk V: Wetgeving en bestuur, 81 t/m 111

    §1. Wetten en andere voorschriften, 81 t/m 89


        Art. 81 Vaststelling wetten

    De vaststelling van wetten geschiedt door de regering en de Staten-Generaal gezamenlijk.


        Art. 82 Indiening wetsvoorstellen

    1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
    2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en voor zover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde vergadering.
    3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt.

        Art. 83 Wetsvoorstellen naar Tweede Kamer of verenigde vergadering

    Voorstellen van wet, ingediend door of vanwege de Koning, worden gezonden aan de Tweede Kamer of, indien daarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, aan deze vergadering.


        Art. 84 Wijziging wetsvoorstellen

    1. Zolang een voorstel van wet, ingediend door of vanwege de Koning niet door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering is aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en vanwege de regering worden gewijzigd.
    2. Zolang de Tweede kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door haar, op voorstel van een of meer leden, en door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden gewijzigd.

        Art. 85 Toezending aan Eerste Kamer

    Zodra de Tweede kamer een voorstel van wet heeft aangenomen of tot indiening van een voorstel heeft besloten, zendt zij het aan de Eerste Kamer, die het voorstel overweegt zoals het door de Tweede Kamer aan haar is gezonden. De Tweede Kamer kan een of meer van haar leden opdragen een door haar ingediend voorstel in de Eerste Kamer te verdedigen.


        Art. 86 Intrekking wetsvoorstellen

    1. Zolang een voorstel van wet niet door de Staten-Generaal is aangenomen, kan het door of vanwege de indiener worden ingetrokken.
    2. Zolang de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering een door haar in te dienen voorstel van wet niet heeft aangenomen, kan het door het lid of de leden door wie het aanhangig is gemaakt, worden ingetrokken.

        Art. 87 Aanneming en bekrachtiging

    1. Een voorstel wordt wet, zodra het door de Staten-Generaal is aangenomen en door de Koning is bekrachtigd.
    2. De Koning en de Staten-Generaal geven elkaar kennis van hun besluit omtrent enig voorstel van wet.

    Art. 88 Bekendmaking en inwerkingtreding

    De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de wetten. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.


        Art. 89 Algemene maatregelen van bestuur

    1. Algemene maatregelen van bestuur worden bij koninklijk besluit vastgesteld
    2. Voorschriften, door straffen te handhaven, worden daarin alleen gegeven krachtens de wet. De wet bepaalt de op te leggen straffen.
    3. De wet regelt de bekendmaking en de inwerkingtreding van de algemene maatregelen van bestuur. Zij treden niet in werking voordat zij zijn bekendgemaakt.
    4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op andere vanwege het Rijk vastgestelde algemeen verbindende voorschriften


        Add.Art. XIX Formulieren

    Het formulier van afkondiging, vastgesteld bij artikel 81 en de formulieren van verzending en kennisgeving, vastgesteld bij de artikelen 123, 124, 127, 128 en 130 van de Grondwet naar de tekst van 1972 blijven van kracht totdat daarvoor een regeling is getroffen.


        GW1972Art. 81 Formulier van Afkondiging

    Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende:

    "Wij" enz., "Koning der Nederlanden", enz.

    "Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

    "Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat " enz.

    (De beweegredenen der wet)"

    "Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze" enz.

    (De inhoud der wet)

    "Gegeven" enz.

    Ingeval een Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door de Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor nodige wijziging in dit formulier gebracht.


        GW1972Art. 123 Formulier naar Eerste Kamer

    Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming van het voorstel, hetzij onveranderd, hetzij gewijzigd, besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het volgende formulier.

    "De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernevens gaande voorstel des Konings en is van oordeel, dat het, zoals het daar ligt, door de Staten-Generaal behoort te worden aangenomen."

    Wanneer de Tweede Kamer tot het niet-aannemen van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning met het volgende formulier:

    "De Tweede Kamer der Staten-Generaal betuigt de Koning haar dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verzoekt Hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen."


        GW1972Art. 124 Formulier van Eerste Kamer

    Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:


    "Aan de Koning.

    De Staten-Generaal betuigen de Koning nu dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verenigen zich met het voorstel zoals het daar ligt."


    "Aan de Tweede Kamer.

    "De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij zich heeft verenigd met het voorstel betrekkelijk..., op de... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden".


    Wanneer de Eerste Kamer tot niet-aanneming van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan de Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende formulieren:


    "Aan de Koning.

    "De Eerste Kamer der Staten-Generaal betuigt de Koning haar dank voor Zijn ijver in het bevorderen van de belangen van de Staat en verzoekt Hem eerbiedig het gedane voorstel in nadere overweging te nemen."


    "Aan de Tweede Kamer.

    "De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan de Tweede Kamer kennis, dat zij de Koning eerbiedig heeft verzocht het voorstel betrekkelijk..., op de... aan haar door de Tweede Kamer toegezonden, in nadere overweging te nemen"


        GW1972Art. 127 Initiatief van Tweede Kamer


    De voordracht daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede kamer die het voorstel overweegt op gelijke wijze als zulks ten aanzien van 's Konings voorstellen is bepaald, en, na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met het volgende formulier:


    "De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt aan de Eerste Kamer het hiernavolgende voorstel en is van oordeel, dat de Staten-Generaal daarop 's Konings bewilliging behoren te verzoeken"


        GW1972Art. 128 Initiatief bij Eerste Kamer

    Wanneer de Eerste Kamer, na daarvoor op de gewone wijze te hebben beraadslaagd, het voorstel goedkeurt, zendt zij het aan de Koning met het volgende formulier:

    "De Staten-Generaal, oordelende dat het nevengaande voorstel zou kunnen strekken tot bevordering van de belangen van de Staat, verzoeken eerbiedig daarop 's Konings bewilliging."


    Voorts geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier

    "De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft kennis aan de Tweede Kamer, dat zij zich heeft verenigd met het van haar op de ... ontvangen voorstel betrekkelijk... en daarop namens de Staten-Generaal 's Konings bewilliging heeft verzocht."


    Wanneer de Eerste Kamer het voorstel niet goedkeurt, zo geeft zij daarvan kennis aan de Tweede Kamer met het volgende formulier:

    "De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft geen genoegzame reden gevonden om op het hiernevens teruggaande voorstel 's Konings bewilliging te verzoeken."


        GW1972Art. 130 Formulier van bewilliging of overweging

    De Koning doet de Staten-Generaal zo spoedig mogelijk kennis dragen, of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, al dan niet goedkeurt. Die kennisgeving geschiedt met een der volgende formulieren:

    "De Koning bewilligt in het voorstel"

    of

    "De Koning houdt het voorstel in overweging"


    §2.a. Internationale verdragen, 90 t/m 95

        Art. 90Internationale Rechtsorde

    De regering bevordert de ontwikkeling van de internationale rechtsorde.


        Art. 91 Internationale verdragen.

    1. Het Koninkrijk wordt niet aan verdragen gebonden en deze worden niet opgezegd zonder voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal. De wet bepaalt de gevallen waarin geen goedkeuring is vereist.
    2. De wet bepaalt de wijze waarop de goedkeuring wordt verleend en kan voorzien in stilzwijgende goedkeuring.
    3. Indien een verdrag bepalingen bevat welke afwijken van de Grondwet dan wel tot zodanig afwijken noodzaken, kunnen de kamers de goedkeuring alleen verlenen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

        Art. 92 Bevoegdheden volkenrechtelijke organisaties

    Met inachtneming, zo nodig, van het bepaalde in artikel 91 derde lid, kunnen bij of krachtens verdrag aan volkenrechtelijke organisaties bevoegdheden tot wetgeving, bestuur en rechtspraak worden opgedragen.


        Art. 93 Verbindende kracht verdragen

    Bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties, die naar haar inhoud een ieder kunnen verbinden, hebben verbindende kracht nadat zij zijn bekendgemaakt.


        Art. 94 Verdrag boven wetten

    Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing, indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.


        Art. Bekendmaking verdragen en besluiten

    De wet geeft regels omtrent de bekendmaking van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties



        Add.Art. XXI Over Internationale Verdragen

    Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft het bepaalde in de volgende artikelen van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht

    a. de artikelen 61 en 64, voor wat betreft de stilzwijgende goedkeuring

    b. artikel 62

    2. Zolang artikel 24 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden naar de tekst van 1975 geldt, blijft ten aanzien van overeenkomsten welke de Nederlandse Antillen raken voor wat de stilzwijgende goedkeuring betreft, het bepaalde in de artikelen 61 en 64 van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.


        GW1972Art. 60 Internationale overeenkomsten

    Overeenkomsten met andere Mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties worden door of met machtiging van de Koning gesloten en, voor zover de overeenkomst zulks eist, door de Koning bekrachtigd.

    De overeenkomsten worden zo spoedig mogelijk aan de Staten-Generaal medegedeeld, zij worden niet bekrachtigd en treden niet in werking dan nadat zij door de Staten-Generaal zijn goedgekeurd.

    De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van overeenkomsten.


        GW1972Art. 61 Goedkeuring verdragen

    De goedkeuring wordt uitdrukkelijk of stilzwijgend verleend.

    De uitdrukkelijke goedkeuring wordt verleend bij de wet.

    De stilzwijgende goedkeuring is verleend, indien niet binnen dertig dagen na een daartoe strekkende overlegging van de overeenkomst aan de beide Kamers der Staten-Generaal door of namens een der Kamers of door ten minste een vijfde van het grondwettelijk aantal leden van een der Kamers de wens wordt te kennen gegeven, dat de overeenkomst aan de uitdrukkelijke goedkeuring zal worden onderworpen.

    De in het vorig lid bedoelde termijn wordt geschorst gedurende de tijd, dat de zitting der Staten-Generaal gesloten is.


        GW1972Art. 62 Verdragen zonder goedkeuring

    De goedkeuring is - behoudens in het geval bedoeld in artikel 63 - niet vereist:

    1. indien het een overeenkomst betreft, waarvoor dit bij de wet is bepaald
    2. indien de overeenkomst uitsluitend betreft de uitvoering van een goedgekeurde overeenkomst voor zover in de wet tot goedkeuring geen voorbehoud ter zake is gemaakt;
    3. indien de overeenkomst geen belangrijke geldelijke verplichtingen aan het Koninkrijk oplegt en voor ten hoogste een jaar is gesloten;
    4. indien in buitengewone gevallen van dwingende aard, het belang van het Koninkrijk zich er bepaaldelijk tegen verzet, dat de overeenkomst niet in werking treedt dan nadat zij is goedgekeurd.

    Een overeenkomst als bedoeld in het eerste lid onder d, wordt alsnog zo spoedig mogelijk aan goedkeuring van de Staten-Generaal onderworpen. Artikel 61 is daarbij van toepassing . Indien de goedkeuring aan de overeenkomst wordt onthouden, wordt de overeenkomst zo spoedig als zulks rechtens mogelijk is, beëindigd.

    Tenzij het belang van het Koninkrijk zich daartegen bepaaldelijk verzet, wordt zij niet aangegaan dat onder voorbehoud van haar beëindiging bij onthouding van goedkeuring.


        GW1972Art. 63 Afwijking van grondwet

    Indien de ontwikkeling van de internationale rechtsorde zulks vordert kan in een overeenkomst worden afgeweken van de Grondwet. In zodanige geval kan de goedkeuring slechts uitdrukkelijk worden verleend; de Kamers der Staten-Generaal kunnen het ontwerp van een daartoe strekkende wet niet aannemen dan met twee derden der uitgebrachte stemmen.


        GW1972Art. 64 Over toetreding en opzegging

    Voor toetreding tot en opzegging van overeenkomsten vinden de bepalingen van de hier voorgaande artikelen overeenkomstige toepassing.



    §2.b. Oorlogsverklaring en Landsverdediging, 96 t/m 103

        Art. 96 Staat van oorlog

    1. Het Koninkrijk wordt niet in oorlog verklaard dan na voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal.
    2. De toestemming is niet vereist , wanneer het overleg met de Staten-Generaal ten gevolge van een feitelijk bestaande oorlogstoestand niet mogelijk is gebleken.
    3. De Staten-Generaal beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.
    4. Het bepaalde in het eerste en derde lid is van overeenkomstige toepassing voor een verklaring dat een oorlog beëindigd is.

        Art. 97 Rechtsgrond van de dienstplicht.

    1. Alle Nederlanders daartoe in staat, zijn verplicht mede te werken tot handhaving van de onafhankelijkheid van het Rijk en tot verdediging van zijn grondgebied.
    2. Ook aan ingezetenen die geen Nederlanders zijn, kan die plicht worden opgelegd.

        Art. 98 Krijgsmacht

    1. Tot bescherming der belangen van de staat is er een krijgsmacht, bestaande uit vrijwillig dienenden en uit dienstplichtigen.
    2. De regering heeft het oppergezag over de krijgsmacht.
    3. De wet regelt de verplichte krijgsdienst. Zij regelt ook de verplichtingen die aan hen, die niet tot de krijgsmacht behoren, ten aanzien van 's lands verdediging opgelegd kunnen worden.

        Art. 99 Gewetensbezwaren

    Bij de wet worden de voorwaarden genoemd waarop wegens ernstige gewetensbezwaren vrijstelling van de krijgsdienst wordt verleend.


        Art. 100 Vreemde troepen

    Vreemde troepen worden niet dan krachtens een wet in dienst genomen.




    Add.Art. XXX

    Totdat ter zake bij de wet een voorziening is getroffen, blijft artikel 101 van de Grondwet naar de tekst van 1987 van kracht. (Opm.: bij de tekst van 1995 waarin dit art. XXX werd aangetroffen, bleek art. 101 reeds vervallen te zijn zonder dat duidelijk is, welke voorziening bij wet getroffen zou moeten zijn)


        Art. 101 Buitengewone dienstplicht:

    Wanneer in geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden de dienstplichtigen die niet in werkelijke dienst zijn, bij koninklijk besluit geheel of ten dele buitengewoon onder de wapenen worden geroepen, wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Staten-Generaal gedaan, om het onder de wapenen blijven der dienstplichtigen zoveel nodig te bepalen.


        Art. 102 Kosten legers

    1. Al de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's Rijkskas voldaan.
    2. De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leveranties van welke aard ook voor de legers of verdedigingswerken van het Rijk gevorderd, kunnen niet dan volgens algemene regels bij de wet te stellen en tegen schadeloosstelling ten laste van een of meer inwoners of gemeenten worden gebracht.
    3. De uitzonderingen op die algemene regels voor het geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden worden bij de wet vastgesteld.

        Art. 103 Uitzonderingstoestand

    1. De wet bepaalt in welke gevallen ter handhaving van de uit- of inwendige veiligheid bij koninklijk besluit een door de wet als zodanig aan te wijzen uitzonderingstoestand kan worden afgekondigd; zij regelt de gevolgen.
    2. Daarbij kan worden afgeweken van de grondwetsbepalingen inzake de bevoegdheden van de besturen van provincies, gemeenten en waterschappen, van de grondrechten geregeld in de artikelen 6, voor zover dit de uitoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen van het in dit artikel omschreven recht betreft, 7,8,9,12 tweede lid en 13, alsmede van artikel 113, eerste en derde lid.
    3. Terstond na de afkondiging van een uitzonderingstoestand en voorts, zolang deze niet bij koninklijk besluit is opgeheven, telkens wanneer zij zulks nodig oordelen beslissen de Staten-Generaal omtrent het voortduren daarvan; zij beraadslagen en besluiten ter zake in verenigde vergadering.


    §2.c. Financiën, 104 t/m 106

        Art. 104 Belastingen

    Belastingen van het Rijk worden geheven uit kracht van een wet. Andere heffingen van het Rijk worden bij de wet geregeld.


        Art. 105 Begroting

    1. De begroting van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt bij de wet geregeld.
    2. Jaarlijks worden voorstellen van algemene begrotingswetten door of vanwege de Koning ingediend op het in artikel 65 bedoelde tijdstip.
    3. De verantwoording van de ontvangsten en de uitgaven van het Rijk wordt aan de Staten-Generaal gedaan overeenkomstig de bepalingen van de wet. De door de Algemene Rekenkamer goedgekeurde rekening wordt aan de Staten-Generaal overgelegd.

        Art. 106 Geldstelsel

    De wet regelt het geldstelsel.


    §2.d. Overige bepalingen, 107 t/m 111

        Art. 107 Wetboeken

    1. De wet regelt het burgerlijk recht, het strafrecht en het burgerlijk en strafprocesrecht in algemene wetboeken, behoudens de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen in afzonderlijke wetten.
    2. De wet stelt algemene regels van bestuursrecht vast.

        Art. 108 Nationale Ombudsman

    1. De wet stelt regels omtrent de instelling, bevoegdheid en werkwijze van een of meer algemene, onafhankelijke organen voor het onderzoek van klachten betreffende overheidsgedragingen.
    2. Strekt de werkzaamheid zich uit tot gedragingen van de rijksoverheid, dan geschiedt benoeming door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Ontslag kan plaatsvinden in de gevallen bij de wet aangewezen.

        Art. 109 Rechtspositie ambtenaren

    De wet regelt de rechtspositie van ambtenaren. Zij stelt tevens regels omtrent hun bescherming bij de arbeid en omtrent medezeggenschap.

        Add.Art. XXIV Overgangsbepaling

    Algemeen verbindende voorschriften betreffende de rechtspositie van ambtenaren, welke niet op een wet berusten, kunnen tot de inwerkingtreding van een wet welke die rechtspositie regelt, worden gewijzigd op gelijke wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen.


        Art. 110 Openbaarheid van bestuur

    De overheid betracht bij de uitvoering van haar taak openbaarheid volgens regels bij de wet te stellen

        Art. 111 Ridderorden

    Ridderorden worden bij de wet ingesteld.


        Add.Art. XXV Adeldom

    Totdat ter zake bij de wet een voorziening zal zijn getroffen blijft artikel 74, eerste lid van de Grondwet naar de tekst van 1972 van kracht.

        GW1972Art. 74, eerste lid:

    De Koning verleent adeldom.



    Hoofdstuk VI: Rechtspraak, 112 t/m 122


        Art. 112 Civiele en administratieve rechtspraak.

    1. Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.
    2. De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.

        Art. 113 Strafrechtspraak

    1. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten.
    2. Tuchtrechtspraak door de overheid ingesteld wordt bij de wet geregeld.
    3. Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd.
    4. Voor berechting buiten Nederland en voor het oorlogsstrafrecht kan de wet afwijkende regels stellen.

        Art. 114 Verbod van doodstraf

    De doodstraf kan niet worden opgelegd.


        Art. 115 Administratief beroep.

    Ten aanzien van de in artikel 112, tweede lid, bedoelde geschillen kan administratief beroep worden opengesteld.


        Art. 116 Rechterlijke macht

    1. De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.
    2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht
    3. De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.
    4. De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.

        Art. 117 Rechtspositie leden rechterlijke macht.

    1. De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd
    2. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.
    3. In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen.
    4. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

        Art. 118 Hoge Raad; cassatie

    1. De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal
    2. De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht.
    3. Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden opgedragen.

        Art. 119 Berechting ambtsmisdrijven.

    De leden van de Staten-Generaal, de ministers en de staatssecretarissen staan wegens ambtsmisdrijven in die betrekkingen gepleegd, ook na hun aftreden terecht voor de Hoge Raad. De opdracht tot vervolging wordt gegeven bij koninklijk besluit of bij een besluit van de Tweede Kamer.


        Art. 120 Verbod van toetsing aan grondwet

    De rechter treedt niet in de beoordeling van de grondwettigheid van wetten en verdragen.


        Art. 121 Openbaarheid, motiveringsplicht

    Met uitzondering van de gevallen bij de wet bepaald vinden de terechtszittingen in het openbaar plaats en houden de vonnissen de gronden in waarop zij rusten. De uitspraak geschiedt in het openbaar.


        Art. 122 Gratie en amnestie

    1. Gratie wordt verleend bij koninklijk besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht en met inachtneming van bij of krachtens de wet te stellen voorschriften
    2. Amnestie wordt bij of krachtens de wet verleend.


    Hoofdstuk VII: Provincies, Gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen, 123 t/m 136

    §1. Provincies en Gemeenten, 123 t/m 132

        Art. 123 Instelling gemeenten en provincies

    1. Bij de wet kunnen provincies en gemeenten worden opgeheven en nieuwe ingesteld.
    2. De wet regelt de wijziging van provinciale en gemeentelijke grenzen.

        Art. 124 Autonomie en medebewind

    1. Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.
    2. Regeling en bestuur kunnen van de besturen van provincies en gemeenten worden gevorderd bij of krachtens de wet.

        Art. 125 Provinciale en gemeentelijke organen

    1. Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen.
    2. Van het bestuur der provincie maken ook deel uit gedeputeerde staten en de Commissaris van de Koning, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.
    3. De commissaris van de Koning en de burgemeester zijn voorzitter van de vergaderingen van provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad.

        Art. 126 Ambtsinstructie van Commissaris van de Koning

    Bij de wet kan worden bepaald, dat de commissaris voorts wordt belast met de uitvoering van een door de regering te geven ambtsinstructie.


        Art. 127 Vaststelling verordeningen

    Provinciale staten en de gemeenteraad stellen, behoudens bij de wet of door hen krachtens de wet te bepalen uitzonderingen, de provinciale onderscheidenlijk de gemeentelijke verordeningen vast.


        Art. 128 Toekenning bevoegdheden aan andere organen

    Behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 123, kan de toekenning van bevoegdheden als bedoeld in artikel 124, eerste lid, aan andere organen dan die, genoemd in artikel 125, alleen door provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad geschieden.


        Art. 129 Verkiezing leden provinciale staten en gemeenteraad

    1. De leden van provinciale staten en van de gemeenteraad worden rechtstreeks gekozen door de Nederlanders, tevens ingezetenen van de provincie onderscheidenlijk de gemeente, die voldoen aan de vereisten die gelden voor de verkiezing van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Voor het lidmaatschap gelden dezelfde vereisten.
    2. De leden worden gekozen op de grondslag van evenredige vertegenwoordiging binnen door de wet te stellen grenzen.
    3. De artikelen 53, tweede lid, en 59 zijn van toepassing.
    4. De zittingsduur van provinciale staten en de gemeenteraad is vier jaren, behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen.
    5. De wet bepaalt welke betrekkingen niet gelijktijdig met het lidmaatschap kunnen worden uitgeoefend. De wet kan bepalen, dat beletselen voor het lidmaatschap voortvloeien uit verwantschap of huwelijk en dat het verrichten van bij de wet aangewezen handelingen tot het verlies van het lidmaatschap kan leiden.
    6. De leden stemmen zonder last.

        Art. 130 Kiesrecht niet-Nederlanders

    De wet kan het recht de leden van de gemeenteraad te kiezen en het recht lid van de gemeenteraad te zijn toekennen aan ingezetenen die geen Nederlander zijn, mits zij tenminste voldoen aan de vereisten die gelden voor ingezetenen die tevens Nederlander zijn.


        Art. 131 Benoeming commissaris van de Koning en burgemeester

    De commissaris van de Koning en de burgemeester worden bij koninklijk besluit benoemd.


        Art. 132 Samenstelling en bevoegdheden besturen

    1. De wet regelt de inrichting van provincies en gemeenten, alsmede de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen.
    2. De wet regelt het toezicht op deze besturen
    3. Besluiten van deze besturen kunnen slechts aan voorafgaand toezicht worden onderworpen in bij of krachtens de wet te bepalen gevallen.
    4. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden bij koninklijk besluit wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
    5. De wet regelt de voorzieningen bij in gebreke blijven ten aanzien van regeling en bestuur, gevorderd krachtens artikel 124, tweede lid. Bij de wet kunnen met afwijking van de artikelen 125 en 127 voorzieningen worden getroffen voor het geval het bestuur van een provincie of een gemeente zijn taken grovelijk verwaarloost.
    6. De wet bepaalt welke belastingen door de besturen van provincies en gemeenten kunnen worden geheven en regelt hun financiële verhouding tot het Rijk.


    §2. Waterschappen en openbare lichamen, 133 t/m 136

        Art. 133 Waterschappen

    1. De opheffing en instelling van waterschappen, de regeling van hun taken en inrichting, alsmede de samenstelling van hun besturen, geschieden volgens bij de wet te stellen regels bij provinciale verordening, voor zover bij of krachtens de wet niet anders is bepaald.
    2. De wet regelt de verordenende en andere bevoegdheden van de besturen van de waterschappen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen.
    3. De wet regelt het provinciale en overige toezicht op deze besturen. Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

        Art. 134 Openbare lichamen

    1. Bij op krachtens de wet kunnen openbare lichamen voor beroep en bedrijf en andere openbare lichamen worden ingesteld en opgeheven.
    2. De wet regelt de taken en de inrichting van deze openbare lichamen, de samenstelling en bevoegdheid van hun besturen, alsmede de openbaarheid van hun vergaderingen. Bij of krachtens de wet kan aan hun besturen verordenende bevoegdheid worden verleend.
    3. De wet regelt het toezicht op deze besturen, Vernietiging van besluiten van deze besturen kan alleen geschieden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

        Art. 135 Instelling nieuw openbaar lichaam

    De wet geeft regels ter voorziening in zaken waarbij twee of meer openbare lichamen zijn betrokken. Daarbij kan in de instelling van een nieuw openbaar lichaam worden voorzien, in welk geval artikel 134, tweede en derde lid, van toepassing is.


        Art. 136 Geschillen tussen openbare lichamen

    De Geschillen tussen openbare lichamen worden bij koninklijk besluit beslist, tenzij deze behoren tot de kennisneming van de rechterlijke macht of hun beslissing bij de wet aan anderen is opgedragen.

    Hoofdstuk VIII: Herziening van de Grondwet, 137 t/m 142

    normale procedure:

        Art. 137 Procedure grondwetswijziging

    1. De wet verklaart, dat een verandering in de Grondwet, zoals zij die voorstelt, in overweging zal worden genomen.
    2. De Tweede Kamer kan, al dan niet op een daartoe door of vanwege de Koning ingediend voorstel, een voorstel voor zodanig wet splitsen.
    3. Na de bekendmaking van de wet bedoeld in het eerste lid worden de kamers der Staten-Generaal ontbonden.
    4. De nieuwe kamers overwegen het voorstel en kunnen dit alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.
    5. De Tweede Kamer kan, al dan niet op een daartoe door of vanwege de Koning ingediend voorstel, met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen een voorstel tot verandering splitsen.

        Art. 138 Aanpassing ongewijzigde bepalingen

    1. Voordat de in tweede lezing aangenomen voorstellen tot verandering in de Grondwet door de Koning worden bekrachtigd, kunnen bij de wet:
      1. de aangenomen voorstellen en de ongewijzigd gebleven bepalingen van de Grondwet voor zoveel nodig aan elkaar worden aangepast;
      2. de indeling in en de plaats van hoofdstukken, paragrafen en artikelen, alsmede de opschriften worden gewijzigd.
    2. Een voorstel van wet, houdende voorzieningen als bedoeld in het eerste lid onder a kunnen de kamers alleen aannemen met ten minste twee derden van het aantal uitgebrachte stemmen.

        Art. 139 Bekendmaking en inwerkingtreding

    De veranderingen in de Grondwet, door de Staten Generaal aangenomen en door de Koning bekrachtigd, treden terstond in werking, nadat zij zijn bekend gemaakt.


        Art. 140 Bestaande wetten en regelingen

    Bestaande wetten en andere regelingen en besluiten, die in strijd zijn met een verandering in de Grondwet, blijven gehandhaafd, totdat daarvoor overeenkomstig de Grondwet een voorziening is getroffen.


        Art. 141 Bekendmaking tekst herziene grondwet

    De tekst van de herziene grondwet wordt bij Koninklijk besluit bekend gemaakt, waarbij hoofdstukken, paragrafen en artikelen kunnen worden vernummerd en verwijzingen dienovereenkomstig kunnen worden veranderd.

     

        eenvoudige procedure:

        Art. 142 Aanpassing Grondwet aan Statuut

    De Grondwet kan bij de wet met het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in overeenstemming worden gebracht. De artikelen 139, 140 en 141 zijn van overeenkomstige toepassing.


    Additionele Artikelen: I t/m XXX

     

    Additioneel Artikel: Blijft over: Ingevoegd na art

    Add.Art. I-X vervallen Art. XI38

    Add.Art. XII-XVI vervallen Art. XVII56

    Add.Art.XVIII Vervallen Art. XIX72

    Add.Art. XX Vervallen Art. XXI95

    Add.Art. XXII-XXIII Vervallen Art. XXIV109

    Art. XXV111

    Add.Art. XXVI-XXIX Vervallen Art. XXX100