Henry George en Edward Bellamy waren twee econmen die een basisinkomen voor iedereen bepleitten

Financieel-economische gekte en politieke onmacht

Grondvest . . . SDN Henry George <=====> SDN . . . Bellamy . . . GB Institute

In Ierland hebben vrijwel alle politieke partijen het basisinkomen aanvaard

Giro: NL57 INGB 0000 7084 52


Uit nieuwsbrief basisinkomen nummer 25


Verslag BIEN Congres, Amsterdam

Het congres en de Nederland-dag werden goed bezocht en de deelnemers waren over het algemeen tevreden over het congres. Het was vooral inspirerend om te horen en te zien hoe in andere landen allerlei groepen bezig zijn aandacht te vragen voor het basisinkomen en de discussie aan blijven zwengelen. De tevredenheid gold in mindere mate voor de behuizing in het gebouw "Felix Meritis" die nog steeds in een wat slordige, onaffe staat verkeerde.

Het is altijd weer vreemd om meer dan een jaar bezig te zijn met de voorbereidingen van een congres om vervolgens het congres zelf binnen drie dagen in sneltreinvaart aan je voorbij te zien trekken. Wij willen iedereen bedanken die dit congres mogelijk heeft gemaakt, de sprekers, de voorzitters, de deelnemers, het congresbureau van de Universiteit van Amsterdam dat uitstekend werk heeft geleverd onder andere door ervoor te zorgen dat iedereen onderdak kreeg op een moment dat alle kamers in de hele stad volgeboekt waren door het International Broadcasting Congress dat tegelijkertijd in de RAI werd gehouden en meer dan 10.000 deelnemers trok. Verder bedanken wij de sprekers, de subsidiegevers en iedereen die een bijdrage aan het slagen van het congres heeft geleverd.

In Ierland hebben vrijwel alle politieke partijen het basisinkomen in hun programma opgenomen. Dat was mogelijk omdat de Ieren een uitgebreid netwerk van actieve leden hebben die op ieder niveau in de samenleving met succes ijveren voor een basisinkomen. Zoals bleek uit de Ierse, Oostenrijkse en Belgische presentaties moet iedere doelgroep een voordeel zien in het basisinkomen. De boodschap moet op de doelgroep afgestemd worden om enig succes te hebben.

Het is ook van belang te weten dat iedere doelgroep een volle agenda heeft en dat de boodschap eenvoudig moet zijn. Vivant, Vivant wil de belasting op arbeid afschaffen voor de lage en middelhoge lonen. Daarmee denkt men in korte tijd honderdduizenden mensen aan het werk te krijgen en nieuwe welvaart te scheppen. De belasting op arbeid voor de hoge lonen blijft en er komt een verkoopbelasting op alle producten, met name op luxegoederen. Bijvoorbeeld een glas bier dat nu 50 frank kost, blijft hetzelfde kosten alleen de opbouw van de prijs wordt anders. Van die 50 frank is nu 16,5 frank loonbelasting, 8,5 frank BTW en 25 frank aan grondstoffen en nettoloon, kortom reële kosten.

In de nieuwe situatie komt er op de 25 frank een verkoopbelasting van 25 frank. De nadruk verandert. Met deze inkomsten wil men iedereen vanaf 18 jaar een basisinkomen verstrekken. Meer over Vivant is te lezen in het artikel van Gosling Putto. De Oostenrijkse politieke partij Liberales Forum had de volgende argumenten bedacht. Rijkere mensen werden benaderd met het gegeven dat hoe groter de ongelijkheid hoe groter de onveiligheid. Rijke mensen hebben er in die optiek belang bij dat ieder mens voldoende heeft om van te leven. Daarnaast moet iedereen natuurlijk ook een bepaald perspectief hebben om datgene te doen wat hij of zij het liefst doet met de mensen die men graag om zich heen heeft.

Vakbondsleden hebben er belang bij om minder afhankelijk te worden van hun arbeid dan nu het geval is. De vaste baan is weliswaar een machtsmiddel waartegen eisen op het gebied van beloning, opleiding en arbeidsvoorwaarden kunnen worden afgedwongen, maar door ontslag kan dit machtsmiddel de vakbondsleden ook weer uit handen worden geslagen. Verder zijn steeds minder mensen lid van een vakbond omdat steeds meer vaste banen vervangen worden door een tijdelijk dienstverband. Mensen in tijdelijk dienstverband zijn veel moeilijker te organiseren.

Ook met een basisinkomen blijft het belangrijk om mensen te organiseren. Alle ontvangers van een basisinkomen kunnen zich organiseren om ervoor te zorgen dat het niveau ervan in de toekomst blijft voldoen aan hetgeen men ervan verwacht. De aanwezigheid van een aantal mensen uit Noord-Amerika leidde ertoe dat er gekeken zal worden naar mogelijkheden om een (Noord)Amerikaanse organisatie voor het basisinkomen op te richten. Hieronder leest u verslagen van voordrachten gehouden door Paul de Beer en Loek Groot. Verder een artikel van Gosling Putto over Vivant, de Belgische politieke partij die een basisinkomen wil invoeren. Vertegenwoordigers van Vivant waren aanwezig op het congres, evenals de Stichting UNO-inkomen voor alle mensen.

    Werkgroep Basisinkomen Dordrecht

Op 14 oktober organiseerde de werkgroep basisinkomen Dordrecht workshops waarin Baan+, Earned Income Tax Credit, Basisinkomen, Sociale activering in Dordrecht en de Wet Inkomensvorming Kunstenaars tegen het licht werden gehouden. Van elk idee werd bekeken of het een bijdrage leverde aan het individuele welzijn, motivatie, inkomen maar ook werd gekeken of de bureaucratie om de verschillende projecten uit te voeren toe zou nemen of juist niet. Alle deelnemers werd gevraagd om e.e.a. op een formulier aan te geven.

Zoals verwacht scoorde het basisinkomen het hoogst wanneer het ging om zaken als vergroting van de individuele vrijheid. Andere scores waren naar mijn mening onvoldoende bewezen en we moeten ons dan ook niet rijk rekenen. Naar mijn mening is het niet bewezen dat invoering van een basisinkomen bijvoorbeeld de werkgelegenheid stimuleert. Als we dat gaan claimen geven we tegenstanders alleen maar meer munitie tegen een basisinkomen. Het basisinkomen moet op zichzelf beoordeeld worden. De financiële vrijheid van het individu wordt ermee vergroot en iedereen krijgt het, werkenden en niet-werkenden. De bewering dat iedereen wil werken ook met een basisinkomen is misschien grotendeels waar maar het argument om een basisinkomen in te voeren moet niet van dergelijke aannames afhangen zolang er nog geen experimenten zijn uitgevoerd.

Veel belangrijker is het feit dat MENSEN baat hebben bij een basisinkomen. Iedereen kan voor zichzelf het voordeel zien van een maandelijks bedrag dat op de girorekening wordt gestort en waar geen tegenprestatie voor nodig is. We verliezen ons in ingewikkelde meningsverschillen zodra we niet meer kijken naar onszelf maar naar de ander.

De tegenstander roept: "Die anderen zullen niet meer werken". Verschrikt roepen de voorstanders dan dat dat niet waar is, het wordt een welles nietes verhaal, een verschil van opvatting over de mens als goedaardig of kwaadaardig wezen.

Ten eerste moeten mensen er dringend op gewezen worden eerst naar zichzelf te kijken alvorens aannames te maken over het gedrag van de medemens. Ten tweede moeten we durven toegeven dat er inderdaad mensen zullen zijn die niet of minder zullen gaan werken. Is dat erg ? Dat willen we juist toch ?

    Volledige werkgelegenheid zonder armoede

Paul de Beer

Economen zijn dol op 'afruilen': als je iets meer van het een wilt, moet je iets van het andere opofferen. Ofwel, je kunt een cake niet hebben en hem opeten, zoals de Engelsen zeggen. Een 'afruil' die de laatste tijd veel aandacht krijgt is die tussen werkloosheid en armoede. Enigszins zwart-wit zou je kunnen stellen dat in de Verenigde Staten de werkloosheid is opgelost ten koste van een groot aantal armen (die vaak dus wel werk hebben), terwijl in Europa de armoede redelijk binnen de perken is gehouden, maar er sprake is van een omvangrijke en hardnekkige werkloosheid.

Een van de drie hoofdthema's van het BIEN-congres was de vraag of met het basisinkomen deze afruil kan worden doorbroken: is het basisinkomen een tweesnijdend zwaard waarmee zowel de werkloosheid als de armoede kan worden bestreden? Wie tegelijkertijd armoede en werkloosheid wil bestrijden, stuit onvermijdelijk op een aantal moeilijke keuzen, om maar niet te zeggen dilemma's:

    De keuze tussen een algemeen (generiek) en een gericht (specifiek) beleid.

Een specifiek beleid is op het eerste gezicht efficiënter, omdat je de beschikbare middelen veel doelgerichter kunt inzetten voor de groep die ze het hardst nodig heeft. Een voorbeeld daarvan is de bijzondere bijstand. Maar een specifiek beleid heeft ook grote nadelen: ze gaat vaak gepaard met een omvangrijke bureaucratie, een paternalistische opstelling tegenover de 'cliënten', het risico van fraude, oneigenlijk gebruik en moeilijke grensgevallen door de gedetailleerde en ingewikkelde regelgeving, en ze werkt ontmoedigend op mensen om hun eigen positie te verbeteren (de zogenaamde armoedeval). Een bij uitstek generiek instrument, het basisinkomen, heeft al deze nadelen niet, maar bij een gegeven budget levert het veel minder op voor de groep die het meest hulp nodig heeft.

    De keuze tussen een aanbod- en een vraaggericht beleid.

Het gaat dan om de vraag of (langdurige) werkloosheid een probleem is van te weinig banen of van te weinig prikkels om te gaan werken. In het eerste geval kan men het beste een vraaggericht beleid voeren, bijvoorbeeld door werkgevers een subsidie te geven voor de extra banen die zij scheppen (zoals de huidige SPAK-regeling) of voor de langdurig werklozen die zij in dienst nemen (zoals de VLW-regeling). De afgelopen jaren zijn er echter al honderdduizenden banen bijgekomen, waarvan slechts een klein deel door werklozen is bezet. Volgens sommigen komt dat omdat mensen met een (werkloosheids-)uitkering te weinig in inkomen vooruitgaan als zij een laagbetaalde baan aannemen.

Daarom zouden mensen met een laagbetaalde baan een extra belastingaftrek moeten krijgen, zoals die in de Verenigde Staten bestaat in de vorm van de EITC. Ook een basisinkomen geeft aan uitkeringsgerechtigden een financiële prikkel om te gaan werken, doordat bijverdiensten niet op het basisinkomen worden 'gekort'. Het effect van een basisinkomen op de vraag naar arbeid (het aantal banen) is echter omstreden. Aan de ene kant zou het minimumloon kunnen worden verlaagd of afgeschaft, waardoor meer laagbetaalde banen worden geschapen. Maar aan de andere kant zou de belastingverhoging die nodig is voor de financiering van het basisinkomen, arbeid duurder kunnen maken en daardoor de werkgelegenheid kunnen schaden.

    De afweging tussen kortetermijneffecten en langetermijneffecten.

Een maatregel die op korte termijn heel doeltreffend is, kan op langere termijn in zijn tegendeel verkeren. En omgekeerd kan een maatregel die op korte termijn weinig positieve effecten heeft, op langere termijn veel gunstiger uitwerken. Een voorbeeld van het eerste zouden de Melkertbanen kunnen zijn. Dankzij de Melkertbanen zijn in de periode 1995-1998 zo'n 50 à 60 duizend werklozen aan het werk geholpen. Dat is op zichzelf een groot succes. Maar onduidelijk is hoe het op langere termijn verder moet met die banen. Komt er een permanent circuit van tweederangsbanen die nauwelijks kans op vooruitgang bieden? En hoe moet het als Nederland in een recessie terechtkomt en er weer honderdduizenden werklozen bijkomen?

Een basisinkomen levert op korte termijn veel minder op: het zal nooit hoger (waarschijnlijk zelfs lager) zijn dan de huidige bijstandsuitkering en op korte termijn ontstaan er ook niet of nauwelijks nieuwe banen door. Maar op langere termijn zouden, door het verdwijnen van de armoedeval, met een basisinkomen wel eens meer uitkeringsgerechtigden in een (deeltijd-)baan aan de slag kunnen gaan en in inkomen vooruitgaan dan met alle Melkert-1, -2 en -3 banenplannen tezamen.

    De keuze tussen een beleid gericht op gezinnen en op individuele personen.

Tegenwoordig nemen de meeste sociale zekerheidsregelingen het individu als uitgangspunt. Voor de bijstand geldt dit echter nog altijd niet. De bijstand gaat immers uit van het behoefteprincipe, en behoefte is een kenmerk van een gezin of huishouden en niet van een individu, zo luidt de redenering. Maar de consequentie daarvan is wel dat door werkloosheid van de ene partner in een gezin ook de andere partner in de armoedeval terecht kan komen. Want als in een traditioneel kostwinnersgezin de man werkloos wordt en uiteindelijk in de bijstand terechtkomt, worden eventuele bijverdiensten van zijn vrouw ook op de uitkering gekort. Een geïndividualiseerde uitkering, zoals een basisinkomen, heeft dit nadeel niet. Maar daar staat tegenover dat het veel emotionele bezwaren oproept als ook de spreekwoordelijke vrouw van de tandarts recht krijgt op een eigen uitkering. Dat geld kun je toch beter geven aan mensen die het ècht nodig hebben!?

    Beleid op betaald werk?

Tenslotte is er de vraag of het beleid zich uitsluitend op betaald werk moet richten of ook op onbetaalde activiteiten. Is volwaardige maatschappelijke participatie of reïntegratie alleen mogelijk via betaald werk of kan ook onbetaald werk, bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, daaraan bijdragen? Terwijl voorstanders van een basisinkomen in het verleden vaak felle kritiek uitten op het traditionele 'arbeidsethos (werken als een plicht), lijken velen van hen nu ook 'besmet' met het 'werk, werk en nog eens werk' virus. Betaald werk is nu eenmaal het beste middel tegen armoede, zo luidt het argument. Maar wat te doen met die honderdduizenden mensen voor wie betaald werk geen reëel perspectief meer is? Met een basisinkomen erkent men enerzijds dat betaald werk voor iedereen niet haalbaar is, maar anderzijds wordt het ook wel gezien als een afkoopsom waardoor men zich al te gemakkelijk af maakt van de plicht om voldoende werk te scheppen.

Hoewel bovenstaande keuzen en dilemma's op het BIEN-congres intensief werden bediscussieerd, resulteerde dat niet in eenduidige conclusies welke keuzen de beste zijn. Integendeel, in de meeste bijdragen werd vooral benadrukt hoe lastig een dergelijke keuze is. Zo wees Kees Schuyt erop, dat er bij de meeste maatregelen sprake is van een 'afroming': binnen de doelgroep zijn het toch weer degenen met relatief de beste kansen die worden geholpen. De aller kansarmsten vallen (ongewild) buiten de boot of worden zelfs expliciet uitgesloten (zoals illegalen of ex-gedetineerden). De vraag is of men hierop moet reageren door regelingen nog meer op de kansarmsten toe te spitsen, of dat men juist moet kiezen voor een zo algemeen mogelijke maatregel, waarvan iedereen kan profiteren (denk bijvoorbeeld aan de AOW, waarvan het 'niet-gebruik' erg klein is).

Claudio Salinas en Philippe Van Parijs merkten in hun presentatie op, dat maatregelen die op het eerste gezicht totaal verschillend zijn (zoals een belastingkorting voor laagbetaalden en een basisinkomen), zó kunnen worden vormgegeven, dat hun inkomenseffecten nauwelijks van elkaar verschillen. Dat suggereert dat de tegenstellingen tussen verschillende benaderingen misschien toch minder groot zijn dan vaak wordt gedacht. Diverse sprekers, waaronder Fritz Scharpf, pleitten voor een combinatie van verschillende maatregelen in plaats van alle heil te verwachten van één 'wondermiddel'. Toch dient men zich er wel bewust van te zijn dat de effecten van verschillende maatregelen elkaar niet altijd versterken, maar elkaar ook kunnen tegenwerken. Zo lijkt het op het eerste gezicht aantrekkelijk om een gedeeltelijk basisinkomen te combineren met aanvullende sociale uitkeringen om het sociaal minimum veilig te stellen. Maar de armoedeval zal dan wel grotendeels in stand blijven, terwijl toch veel extra geld nodig is om het gedeeltelijke basisinkomen ook aan personen zonder eigen inkomen uit te keren.

Tot slot wees onder meer Joachim Mitschke erop, dat de politieke haalbaarheid van een maatregel niet alleen afhangt van de te verwachten effecten ervan. Zelfs als men overtuigend duidelijk zou kunnen maken dat een basisinkomen het beste instrument is om tegelijkertijd armoede en werkloosheid te bestrijden, kan het nog op sterke morele bezwaren stuiten. Als de meerderheid van de bevolking (of in ieder geval van de politieke partijen) het moreel onaanvaardbaar vindt om de band tussen werk en inkomen te verbreken, dan leggen al die praktische voordelen van een basisinkomen onvoldoende gewicht in de schaal. Dan komt het basisinkomen er gewoon niet.

Inhoud van Grondvest-uitgave van juni 1999