Wim Sweers van Grondvest bepleit Belasting Onttrokken Waarde voor bescherming milieu en sociale cohesie

Het basisinkomen op de keper beschouwd
EuroStaete . . . Kamerzetel 151 . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Euroramp

BELASTINGHERVORMING IS AFSCHAFFING

door drs. E. Voogd (politicoloog)
Oorspronkelijke versie 1991
Dit is de versie van 10 okt. 1995

Inhoud

INLEIDING 2

1. LOONTREKKENDEN 3

    1.1. Loon- en inkomstenbelasting 3
    1.1.1. Loonbelasting 3
    1.1.2. Inkomstenbelasting 4
    1.1.2.1. Tweede belasting 4
    1.1.2.2. Aftrekposten 5
    1.1.2.3. Rechtvaardig? 6
    1.1.3. Korte doorsteek 7
    1.1.4. Sociale zekerheid 8
    1.2. Alternatief 11
    1.2.1. Arbeid als grondslag achterhaald 11
    1.2.2. Andere belastinggrondslag 16
    1.2.3. Lonen en concurrentie 19
    1.2.4. Invoering 22
    1.3. Schijnnadelen 24
    1.3.1. Betrokkenheid 24
    1.3.2. Fraude 24
    1.3.3. Aandelen 26

2. ZELFSTANDIGEN 27

3. EUROPA 32

    Noten 34



INLEIDING

Wie de loon- en inkomstenbelasting echt wil vereenvoudigen moet ze afschaffen. Een andere weg is er niet.

Er zijn wel pogingen gedaan om de belasting te vereenvoudigen; men heeft wel proberen te snoeien in het woud van onbegrijpelijke en op steeds meer verzet stuitende belastingregels, maar daar is nooit iets van terecht gekomen. Een voorbeeld is wat er gebeurde met de plannen van de Commissie Oort. Die plannen hadden de bedoeling om de belastingen eenvoudiger te maken, maar toen ze eenmaal door de parlementaire en bureaucratische mangel waren gehaald, was het resultaat dat de belastingen ingewikkelder waren geworden.

Dat komt doordat de politieke partijen en de ministeries vol zitten met allerlei kleine belangengroepjes, die in de eerste plaats naar hun eigen voordeel kijken en geen boodschap hebben aan zoiets "abstracts" als "een eenvoudig, begrijpelijk belastingsysteem". We zien hier een wetmatigheid: Bureaucratie baart slechts bureaucratie. Wie alleen probeert te snoeien zonder te rooien, raakt, met alle goede bedoelingen, steeds meer verstrikt in het bureaucratische web. Door een beroep op "rechtvaardigheid" of belangen - in de praktijk zijn die twee niet uit elkaar te houden - ontaardt iedere snoeipoging in een zogenaamd "compromis", dat gewoonlijk het slechtst denkbare alternatief is, omdat het zowel onrechtvaardig als bureaucratisch is. (Zie gedrochten als "75% aftrekbaar".) Wie probeert iets te bereiken door alleen te snoeien, houdt zichzelf en anderen voor de gek.

Uiteraard moeten niet alle belastingen worden afgeschaft; alleen de loon- en inkomstenbelasting. Overheden hebben vanouds belasting geheven. De wens om efficiënt belasting te heffen is zeker niet de minste factor geweest bij het ontstaan van nationale staten tussen ± 1400 en 1800. De opbrengst werd en wordt lang niet altijd voor het welzijn van het volk gebruikt, maar er zijn nu eenmaal taken die de overheid moet verrichten en daar is geld voor nodig. Dat geld moet echter niet worden bijeengegaard door middel van inkomstenbelasting, maar op een andere manier. Dat kan op een heel eenvoudige manier, namelijk door de belasting te laten betalen door bedrijven en niet door burgers.

Er zijn twee zwaarwegende argumenten om de burgers te bevrijden van de belastingen. Het ene is, dat het allemaal veel minder ingewikkeld en bureaucratisch en ergerniswekkend kan. Het andere is, dat de regering ons dan niet meer kan voorliegen dat de sociale zekerheid onbetaalbaar wordt. Deze twee argumenten komen achtereenvolgens aan de orde.

Voor het betoog maken we onderscheid tussen loontrekkenden en zelfstandigen. Het voorstel om de belastingen af te schaffen wordt beargumenteerd en uitgewerkt met betrekking tot loontrekkenden. Pas later komen ook de zelfstandigen in beeld.


    1. LOONTREKKENDEN


    1.1. Loon- en inkomstenbelasting


    1.1.1. Loonbelasting

Loontrekkenden ontvangen, gewoonlijk eens per maand, een formulier, dat zo onbegrijpelijk is dat het net zo goed in hiërogliefen geschreven had kunnen zijn. Ergens bovenaan staat een getal, voorstellende het brutoloon. Rechts onderaan staat het enige getal dat er werkelijk toe doet: het nettoloon. Wat is hier mis mee? Een heleboel.

  1. Het brutoloon is een fictief getal, want de werknemer krijgt veel minder, terwijl de werkgever veel meer kwijt is. (Het laatste euvel is door "Oort" verkleind.)

  2. Dit fictieve getal speelt echter een belangrijke rol, want het wordt genoemd in de CAO's en in de personeelsadvertenties. Daardoor wordt de suggestie gewekt dat dit het bedrag is wat de werknemer "eigenlijk" verdient. Dit misverstand kunnen we aanduiden met "de bruto-fictie". Geen wonder dat het grote verschil tussen bruto en netto soms aanleiding geeft tot ressentiment. Sommige (neo-)conservatieven (bijv. R. Nozick in "Anarchy, State and Utopia") gaan zelfs zover dat zij belastingheffing immoreel vinden, aangezien volgens hen iedereen een "natuurrecht" heeft op de vruchten van zijn arbeid. Helaas laten zij na te definiëren, wat, voor mensen in loondienst, objectief gesproken tot die "vruchten" kan worden gerekend. Waarom zou dat juist samenvallen met een fictief brutoloon? Waarom niet met het nettoloon?

  3. Het brutoloon is de grondslag waarop allerlei berekeningen worden losgelaten, die tenslotte op twee reële bedragen uitkomen: Het nettoloon dat de werknemer verdient en het totale bedrag dat de werkgever daar bovenop nog moet betalen aan de overheid en de sociale zekerheid. Die berekeningen worden per bedrijf verricht door de afdeling loonadministratie. De mensen die daar werken worden door de bedrijven betaald, hoewel zij in feite belastingambtenaren zijn. De overheid heeft het bedrijfsleven dus opgezadeld met de kosten van belastinginning. Als ik het bedrijfsleven was zou ik dat niet pikken.

  4. De hele situatie wekt de indruk dat de werknemers belasting betalen. Dat was oorspronkelijk ook de bedoeling. Belastingen werden vanouds geheven van de arbeidende mens (de situatie die Nozick voor ogen moet hebben gehad). Sinds een heleboel mensen echter niet meer voor zichzelf werken, maar in loondienst, en sinds hun werkgever de belastingen int, is er in feite een nieuwe situatie ontstaan. Op papier betalen werknemers belasting, maar in werkelijkheid zijn het de bedrijven die belasting betalen. Dat is toch prachtig? Nee, dat is het niet. Het beginsel is goed: belasting moet worden betaald door bedrijven en niet door burgers. De fictie dat werknemers belasting betalen leidt er helaas toe, dat sommige bedrijven te veel betalen en andere te weinig, omdat de bedrijven in de praktijk belasting op arbeid betalen.

Ze betalen immers belasting over ieder personeelslid dat zij in dienst hebben (althans over diens loon). Hoe meer mensen ze aan het werk hebben, hoe meer belasting ze betalen. Ook: Hoe minder mensen ze in dienst hebben, hoe minder belasting ze betalen. Je zou ook kunnen zeggen dat het in dienst nemen van werknemers wordt belast. Daardoor wordt het voor een bedrijf duurder om mensen in dienst te nemen. Bedrijven bedenken zich dus langer voor zij dit doen en daardoor wordt de werkloosheid hoger.

Wat is de verklaring voor dit absurde, tot misverstand en ressentiment aanleiding gevende belastingstelsel? Wel, dit stelsel heet bij te dragen tot rechtvaardigheid. Om dat in te zien moeten we van de loonbelasting overstappen naar de inkomstenbelasting.


    1.1.2. Inkomstenbelasting

    1.1.2.1. Tweede belasting

Voor veel mensen is de kous na de loonbelasting gelukkig af, maar zeer veel anderen krijgen te maken met een tweede belastingstelsel, de inkomstenbelasting. Voor loontrekkenden dient de inkomstenbelasting als een correctie op de loonbelasting, waarin alles nog een dunnetjes wordt overgedaan. Van alle bureaucratische regelingen is de inkomstenbelasting wel de ergste. Gebruikt u de auto van de zaak voor uzelf, of kunt u op uw werk gratis eten? Dan moet u daar belasting over betalen! (Nieuwste spruit aan dit wangedrocht: het idee om ook dienstfietsen te belasten.) Kreeg u het vorige jaar de teveel betaalde AOW-premie van eerverleden jaar terug, dan moet u daar belasting over betalen!

Hebt u bijstand ontvangen, dan wordt ook daar de bruto-fictie gehanteerd, en moet u het brutobedrag aan de fiscus opgeven, waarop die de fictieve belasting gaat verrekenen met wat u anders had teruggekregen of had moeten bijbetalen. (Dus doordat u in de bijstand zit, krijgt u minder aan teveel betaalde belasting terug dan waar u recht op hebt.) Opdat toch maar vooral de laatste stuiver binnen komt. Het is niet eens (alleen maar) schraapzucht, want u krijgt dan wel niet de laatste stuiver, maar toch wel het laatste geeltje dat u teveel betaald hebt terug. "Micro-rechtvaardigheid" wordt het wel genoemd, maar ik noem het kleinzieligheid.

Loontrekkenden krijgen onder twee omstandigheden met de inkomstenbelasting te maken

  • Als ze naast hun loon nog andere inkomsten hebben genoten. Deze mogelijkheid komt verderop ter sprake, onder "zelfstandigen".

  • Als ze teveel belasting hebben betaald. Dat is met name het geval als er aftrekposten in het spel zijn. (1)

Aftrekposten zijn bedragen die je van je brutoloon mag aftrekken en waarover je dus geen belasting hoeft te betalen. Doordat de ene persoon meer aftrekposten kan opvoeren dan de andere, kunnen mensen die hetzelfde (fictieve) brutoloon verdienen soms heel verschillende nettolonen ontvangen. Politici en ambtenaren denken dat dit rechtvaardig is. Op het eerste gezicht lijkt het ook rechtvaardig, maar dat is het niet. Dat wordt verderop uitgelegd.

Laten we de zaken nu even op een rijtje zetten. Er bestaan voor loontrekkenden twee belastingssystemen, die ongeveer op hetzelfde loon betrekking hebben. Het tweede systeem, de inkomstenbelasting, werkt of dient of was oorspronkelijk bedoeld als correctie op de loonbelasting. Bij de inkomstenbelasting wordt gewerkt met aftrekposten. Aftrekposten kunnen alleen worden toegepast als bij de loonbelasting de fictie wordt volgehouden dat werknemers (en niet bedrijven) belasting betalen. Conclusie: het is nauwelijks een overdrijving als we stellen dat voor loontrekkenden het hele belastingstelsel bestaat om straks met aftrekposten aan de gang te kunnen. Die aftrekposten heten op hun beurt de rechtvaardigheid te bevorderen.


    1.1.2.2. Aftrekposten: verkapte subsidies.

Achter de aftrekposten zat oorspronkelijk een zekere logica. Soms moest iemand, om iets te kunnen verdienen, eerst kosten maken, bijvoorbeeld gereedschap kopen. Als die persoon vervolgens geld ging vangen (zijn brutoloon), kon hij niet zeggen dat hij dat allemaal had verdiend, want hij moest dan eerst nog de eerder gemaakte kosten goedmaken. Om te weten wat hij echt had verdiend, moest hij die eerdere kosten aftrekken. De belastingdienst erkende dit en maakte van die kosten "aftrekposten". Dat idee wordt nog steeds toegepast. Helaas is het nauwelijks objectief te bepalen wat redelijkerwijs beschouwd kan worden als "kosten die men eerst moet maken om iets te kunnen verdienen", vooral niet voor iemand in loondienst.

Er bestond dus "psychologische" ruimte om het aantal aftrekposten te laten uitdijen, en van die ruimte is in de loop der jaren uitbundig gebruik gemaakt, met als gevolg dat het hele stelsel belachelijk ingewikkeld is geworden. (Zelfs ingewikkeld in het kwadraat door vermenigvuldigingsfactoren, waardoor sommige kosten, onder sommige voorwaarden, 1½ of 2 maal tellen en andere maar voor 3/4.) En dat alles voor de "rechtvaardigheid".

In feite vormt de oorspronkelijke logica al lang de hoofdmoot niet meer. Dat blijkt al gauw als we een beter gaan lijken naar die aftrekposten. Aftrekposten heb je in soorten en voor ons doel kunnen we twee soorten aftrekposten onderscheiden:

  • Aftrekposten van vrijwillig gemaakte kosten (bijv. hypotheekrente). Laten we er geen doekjes om winden: Dit zijn verkapte subsidies. S.v.p. geen smoesjes zoals "over ontvangen rente moet toch ook belasting worden betaald". Dat is wel zo - nog wel - maar dat neemt niet weg dat wie zich vrijwillig in de schulden steekt en de kosten deels afschuift op de belastingbetaler, eigenlijk subsidie ontvangt. Welnu, het is om te beginnen al dubieus of de overheid überhaupt subsidies zou moeten geven, maar indien dat het geval is, dan toch in ieder geval openlijk en controleerbaar en zeker niet verkapt, via slinkse belastingwegen. (In het jargon: gederfde inkomsten zijn óók uitgaven.) De trend lijkt nu echter zelfs de verkeerde kant uit te gaan: steeds minder subsidies en steeds meer fiscaal gepruts.

  • Aftrekposten van onvrijwillig gemaakte kosten (bijv. bijzondere ziektekosten). Hier is de rechtvaardigheid minder ver te zoeken, maar er bestaat een prima alternatief: Men kan zich tegen dit soort kosten verzekeren. (Als dat toevallig in de praktijk nog niet kan, moet het maar mogelijk worden gemaakt.)


    1.1.2.3. Rechtvaardig?

Op de rechtvaardigheid van aftrekposten valt wel het een en ander af te dingen.

  1. Aftrekposten maken het stelsel ingewikkeld en fraudegevoelig. Controle, met al het ambtelijk gewroet in het privé-leven van dien, zal nooit afdoende zijn, al was het maar vanwege personeelstekort. Mensen zijn zeer vindingrijk in het bedenken van aftrekposten en wat de ene ambtenaar nog net accepteert of wat er bij hem doorheen slipt, dat pikt de ander niet of wordt door hem ontdekt. Zo ontstaat rechtsongelijkheid.

  • De belastingen zijn progressief van opzet; dat betekent dat mensen met hogere inkomens naar verhouding meer betalen dan mensen met lagere inkomens. Mensen met hogere inkomens betalen een hoger percentage van hun loon als belasting. Het effect is dat aftrekposten degressief werken. Degressief is het tegenovergestelde van progressief. Mensen met hogere inkomens "verdienen" dus meer aan hun aftrekposten dan mensen met lagere inkomens. Hoe meer je verdient, hoe voordeliger aftrekposten zijn. Dit gaat zelfs zo ver dat een beetje slimme rijkaard de progressie aardig kan omzeilen. Niet bepaald iets wat het rechtvaardigheidsgevoel bevredigt. Kortom: Hoewel aftrekposten misschien rechtvaardig zijn bedoeld, wekken ze (althans die van anderen) bij de belastingbetaler eerder een gevoel van onrecht. (2)

    Wat we hier zien gebeuren, is dat we op de grenzen van de rechtvaardigheid stuiten. 100% rechtvaardigheid bestaat namelijk niet. Een poging daartoe leidt tot zijn eigen onrechtvaardigheid en tot zeer veel bureaucratie op de koop toe. Een verstandige overheid zou dus rechtvaardigheid moeten afwegen tegen bureaucratie. (Niet in zijn totaliteit, maar keer op keer, per voorgestelde maatregel.) De val die dan wijd open staat is, dat de wetenschap de opdracht krijgt om die twee in één meeteenheid te kwantificeren.

    Fout, want ook dat is onmogelijk en leidt tot bureaucratie. Wetenschap kan beleid niet vervangen. Wat men wèl kan doen, is vaststellen dat soms heel veel minder bureaucratie en veel meer privacy mogelijk zijn met maar ietsje minder (micro-)rechtvaardigheid. Die kant moet het dan uit. Dus niet "de burgers willen nu eenmaal rechtvaardigheid, dus moeten ze maar bewijzen dat ze ergens recht op hebben en de bijbehorende controle en inbreuk op hun privacy dulden", maar: een regeling die om uitgevoerd te kunnen worden (bureaucratische) controle en schending van de privacy oproept, is alleen al om die reden een slechte regeling.


        1.1.3. Korte doorsteek

    Aftrekposten kunnen dus veel beter niet bestaan. Maar, zoals wel eens is opgemerkt, achter iedere aftrekpost zit een belangengroep, dus over iedere aftrekpost zou een gevecht losbranden, zoals bij "Oort" dan ook gebeurde (met als resultaat absurde "compromissen"). Dan liever de korte doorsteek: Helemaal weg met de inkomstenbelasting. Waar geen belasting is, zijn vanzelfsprekend ook geen aftrekposten. De mensen die nu de meeste en voordeligste aftrekposten hebben (de rijken) gaan er dan natuurlijk het meeste op achteruit (reuze rechtvaardig), maar we mogen, dunkt me, veilig aannemen dat niemand dolgraag belasting wil blijven betalen alleen om zijn aftrekposten te behouden.

    We hebben gezien dat, wat betreft de loontrekkenden, het dwaze stelsel van de loon- en inkomstenbelasting goed beschouwd overeind wordt gehouden door de aftrekposten. Dus als we de aftrekposten afschaffen kan het hele stelsel verdwijnen. Omgekeerd blijkt het afschaffen van het stelsel de beste manier om al die aftrekposten kwijt te raken. Dat grijpt keurig in elkaar. Mooier kan het niet.

    Het afschaffen van de loon- en inkomstenbelasting houdt in eerste instantie in, dat de werknemer/belastingbetaler er niet meer mee wordt lastiggevallen. We verlaten de fictie dat hij een brutoloon verdient en belasting betaalt. In plaats daarvan komt er in zijn CAO een nettoloon te staan. Dat verdient hij en dat krijgt hij ook. (Nozick blij.) Geen gezeur en geen ressentiment meer. Om misverstand te voorkomen: de nettolonen blijven in beginsel even hoog als ze nu zijn; het is niet de opzet dat de mensen erop vooruit gaan als ze geen belasting meer hoeven betalen. (Geen verkapte bezuinigingen bij de overheid s.v.p.)

    De bedrijven blijven gemiddeld evenveel afdragen aan de overheid en de sociale fondsen als ze nu doen, maar op een andere titel. Niet meer als ingehouden belasting van hun personeel, maar als - noem eens een naam - vennootschapsbelasting. Dit is overigens pas de eerste fase. De hier bepleite belastinghervorming houdt veel meer in, maar dat komt verderop aan de orde. Nu moeten we eerst aandacht schenken aan het feit, dat de inhoudingen op de brutolonen niet alleen belastingen betreffen, maar ook premies.


      1.1.4. Sociale zekerheid

    Als de loonbelasting zou worden afgeschaft zonder dat er iets veranderde bij de premies, zou er weinig zijn gewonnen. Die premies moeten óók worden afgeschaft, maar helaas is er een complicatie. Die wordt hieronder uitgewerkt. Bij de sociale zekerheid kunnen we op minstens drie manieren een onderscheid maken:

    1. Uitkeringen op minimumniveau

      Bovenminimale uitkeringen

    2. Sociale voorzieningen (geen relatie tussen betaalde premie en ontvangen uitkering.)

      Sociale verzekeringen (Uitkering afhankelijk van betaalde premie.)

    3. Verplichte betaling van premie of belasting.

      Vrijwillige verzekering

    In een theoretisch-ideale situatie vallen die drie onderscheidingen samen. Dan betaalt dus iedereen verplicht mee aan de minimumvoorzieningen en heeft iedereen die aan de voorwaarden voldoet recht op een uitkering. Helemaal ideaal zou het zijn als de AOW, de bijstand, de IAOW, de IAOZ, de Toeslagenwet en de basisstudiebeurs zouden opgaan in één enkele minimumvoorziening (met gefiscaliseerde premie): het onvoorwaardelijk, individueel basisinkomen. (3)

    Nog steeds in de ideale situatie zou er naast het basisinkomen maar één bovenminimale verzekering bestaan, waarin alle bestaande regelingen (inclusief de pensioenen) zouden opgaan. De uitkering is hier (idealiter) strikt gekoppeld aan de betaalde premie. Deelname is niet verplicht en de hoogte en de duur van de uitkering (en de bijbehorende premie) zijn vrij te kiezen en dus onafhankelijk van het inkomen. Huisgenoten (of anderen) mogen, daar waar dat van toepassing is, worden meeverzekerd tegen een voor hen geldende, individuele premie. De overheid hoeft zich hier nauwelijks nog mee te bemoeien. Het is eigenlijk te gek voor woorden, dat (bovenminimale) voorzieningen (WW, WAO en pensioen) verplicht zijn gesteld. Een van de redenen is, dat men het nodig vindt om mensen tegen zichzelf te beschermen. Als ze er niet toe worden verplicht, verzekeren ze zichzelf niet voldoende, zo heet het. Gesteld dat dit ooit een geldig argument kan zijn, dan toch alleen bij afwezigheid van een gegarandeerd minimum, bij afwezigheid van een basisinkomen (4)

    Alleen gedurende een overgangssituatie zou er nog een derde voorziening nodig zijn, namelijk voor mensen die al werkloos, arbeidsongeschikt of oud zijn en zich dus niet meer kunnen verzekeren. Voor hen zouden we moeten doen alsof zij zich voldoende hadden verzekerd om levenslang, of zolang als nodig is, hun huidige uitkering te behouden. (Een van de smerigste aspecten aan de oorspronkelijke WAO-voorstellen van de overheid was, dat zelfs bestaande rechten niet werden ontzien. Dat aspect is in de besluitvorming gelukkig gerepareerd. Als gevolg daarvan huilen de bezuinigers nu krokodillentranen over de geschapen "ongelijkheid in behandeling" tussen oude en nieuwe gevallen.)

    De premie voor het verplichte minimum (het basisinkomen) kan worden gefiscaliseerd en daarna, net als belastingen, worden "afgeschaft". Anders gezegd: de bedrijven kunnen die premie rechtstreeks betalen aan de overheid of aan een speciaal fonds voor het basisinkomen.

    Helaas blijkt de werkelijkheid niet zo ideaal te zijn. Na de bezuinigingen is het "WAO-gat" door de werknemers en de werkgevers gerepareerd, waarbij de premies echter omhoog gingen. Voor de chronisch zieken en andere werknemers met een verhoogd gezondheidsrisico is een onderlinge waarborgmaatschappij (OWM) opgericht. Bij deze OWM zullen de premies tenminste 2½ maal zo hoog zijn als vroeger. Dit alleen al laat zien hoe misdadig de ingreep in de WAO was.

    In een notitie van een aantal particuliere verzekeraars, eind 1994, wordt gesteld dat bij privatisering de premies nog hoger moeten worden. Iets dergelijks zal dus ook wel gelden voor de ziektewet. Particuliere verzekering tegen werkloosheid wordt in die kringen algemeen onmogelijk geacht. Waarom het bij de (semi-)overheid wel kan en bij particuliere verzekeraars niet, is niet helemaal duidelijk, maar dat zal wel te maken hebben met risicospreiding. Bij de WAO (en misschien ook de ziektewet) is dat een nogal dwingend argument. Als iedereen zich individueel kan verzekeren, gaan de verzekeraars hogere premies opleggen aan mensen met hoge risico's, gesteld al dat ze die überhaupt willen verzekeren. Daardoor wordt voor de mensen met de grootste risico's, die de verzekering dus het meeste nodig hebben, de premie onbetaalbaar. (5)

    Al met al zijn er dus goede argumenten om ook de bovenminimale ziektewet, WAO/AAW en WW collectief te verzekeren, niet noodzakelijk bij de overheid, maar toch wel bij één verzekeraar. (De pensioenen kunnen wèl worden geprivatiseerd en geïndividualiseerd. (6)

    ) Dat neemt niet weg, dat ernaar gestreefd moet worden om zoveel mogelijk individuele keuzemogelijkheden in te bouwen. In verband daarmee is het niet wenselijk, de premies te fiscaliseren.

    Als we echter alleen de loonbelasting afschaffen en wat de (bovenminimale) premies betreft alles bij het oude laten, zou er niet veel gewonnen zijn. De bedrijven moeten dan nog steeds onbezoldigd belastingambtenaartje spelen. Daarom pleit ik ervoor, dat de burgers de genoemde premies gewoon zelf gaan betalen, net als nu al het nominale deel van de ziekenfondspremie. Een extra voordeel daarvan is, dat de premies minder gemakkelijk op de werkgevers kunnen worden afgewenteld. Een bedrijf heeft nu eenmaal een bepaalde loonruimte.

    Dan kun je als werknemer wel proberen om de werkgever een deel van de ziekenfondspremie, de WAO of het pensioen te laten betalen, maar daar wordt die loonruimte echt niet groter van. Het is dus een illusie dat je er uiteindelijk netto beter van wordt. En als het geen illusie is, is het nog erger, want dan wordt de rentabiliteit van het bedrijf uitgehold (zoals in de jaren zeventig). Kortom, de situatie is veel duidelijker als iedereen gewoon zijn eigen premies betaalt. (In dat kader moet er ook een einde komen aan het gratis meeverzekeren van gezinsleden.)


      1.2. Alternatief

      1.2.1. Arbeid als grondslag achterhaald

    In het voorgaande hebben we alleen nog maar gekeken naar het gemak van de werknemer/belastingbetaler. Dat is geen onbelangrijke gezichtshoek, maar een echte belastinghervorming betekent veel meer dan dat. Wat we in wezen nodig hebben is een wijziging van de belastinggrondslag. Tot nu toe is de productiefactor arbeid de grondslag, maar die is als grondslag te beperkt, iets wat zich meer en meer zal doen gevoelen.

    Het is namelijk onloochenbaar dat er steeds minder arbeid nodig is om de economie op volle toeren te laten draaien. Steeds minder arbeid per eenheid product (productiviteitsstijging), wat niet blijvend kan worden gecompenseerd door een steeds grotere productie. Bovendien is niet alleen de mogelijkheid, maar ook de wenselijkheid van een almaar groeiende productie omstreden. Ooit zal toch wel het inzicht doorbreken dat de grondstoffen- en energieverslindende productie niet verder kan groeien of zelfs moet krimpen, omdat anders de levensvoorwaarden op aarde worden ondermijnd. (Dit is de kern van de milieuproblematiek). Of een energiearme diensteneconomie de groei kan overnemen moeten we nog zien (per slot van rekening is de dienstverlenende sector voor een groot deel een bijverschijnsel van de productiesector), maar er zijn geen aanwijzingen dat de groei daarvan blijvend de productiviteitsstijging zal compenseren.

    De conjuncturele werkloosheid is geen al te beste maat voor dit verschijnsel, aangezien die, naar zijn aard, schommelt, maar dwars door alle schommelingen heen zijn twee harde feiten waarneembaar, die allebei aangeven dat, objectief gesproken, betaalde arbeid een steeds minder belangrijke productiefactor wordt:

    • De "volledige werkweek" is in een eeuw tijd met ongeveer de helft ingekrompen. Van tegen de tachtig uur tot minder dan veertig uur per week. Bovendien hebben velen rustig uit de arbeidsmarkt kunnen treden: kinderen, vrouwen, ouderen. In 1950 kostte een volledige werkweek nog bijna 2400 uur per jaar, in 1994 minder dan 1800 uur. Door de vele deeltijdbanen kost een gemiddelde werkweek nu minder dan 1500 uur per jaar. (7) Daarbij is nog niet eens meegerekend, dat voor werklozen de werkweek nul uur bedraagt.

    • Het bedrijfsleven blijft, ook in tijden van hoogconjunctuur, "minderwaardige" werknemers eruit werken, hetzij door ze te ontslaan, hetzij door ze te lozen via de WAO of de VUT. Nog simpeler: door ze eenvoudig niet aan te nemen.

    Het totaal aantal gewerkte (en betaalde) uren daalt weliswaar niet, maar het stijgt ook niet of nauwelijks, terwijl de bevolking wel toeneemt. Het beeld wordt nog veel duidelijker als we de welvaartsontwikkeling erbij betrekken. Tussen 1950 en 1990 is de welvaart zo ongeveer vervijfvoudigd, met maar 5% meer gewerkte uren. De oorzaak is in laatste instantie dat kapitaal en energie goedkoper zijn dan arbeid (of omgekeerd dat arbeid beter wordt betaald dan kapitaal en energie; dat heet welvaart). Het belastingstelsel heeft daar een steentje toe bijgedragen door de factor arbeid veel zwaarder te belasten dan de factor kapitaal (inclusief energie).

    De beperktheid van de factor arbeid als belastinggrondslag blijkt uit wat er gebeurt, wanneer mensen worden ontslagen of anderszins geloosd. Zij komen dan niet langer ten laste van het bedrijfsleven, maar van de overheid of de sociale fondsen. Van belang is dat de productie daardoor niet vermindert, aangezien het ontslag juist voortvloeide uit productiviteitsstijging. (Daarom is dat gezeur over de betaalbaarheid van de WAO zo'n onzin. De WAO groeide juist zo fors doordat we het konden betalen.)

    Toch - en hier komen we op een cruciaal punt - gaat het bedrijfsleven minder belasting en premies betalen, doordat de omvang daarvan is gekoppeld aan het aantal werknemers (en hun beloning). Aan de andere kant heeft de collectieve sector meer geld nodig vanwege het toegenomen aantal werklozen (of WAO-ers e.a.) Het bedrijfsleven kan dus, door mensen te lozen, zijn lasten afwentelen op de gemeenschap en zijn relatieve aandeel in het nationaal inkomen opvijzelen. Nog scherper gesteld: het bedrijfsleven schuift zijn overtollige mensen af op de collectieve sector zonder het bijbehorende geld mee te leveren. Het zegt als het ware: "Hier, onderhouden jullie ze maar."

    De overheid kan hier op drie manieren op reageren, namelijk op een misdadige, een domme en een verstandige manier.

    1. Misdadig. Bezuinigen op de uitkeringen, dus de spoeling dunner maken. De oorzaak van de moeilijkheden wordt ofwel niet begrepen, ofwel bewust veronachtzaamd. Als smoes wordt verkondigd dat "de uitkeringen onbetaalbaar worden". Dat dit een smoes is blijkt uit het feit dat het nationaal inkomen intussen stijgt (ook per hoofd). Het is alsof ik al mijn geld overmaak van mijn postgiro naar mijn bank en dan beweer, wijzend op mijn lege postgiro, dat ik mijn huur niet meer kan betalen.

    2. Dom. De premies verhogen, dus (het onderhoud van) de werklozen omslaan over de nog werkende bevolking. Ook hierbij wordt de oorzaak niet aangepakt. Op korte termijn worden de moeilijkheden weliswaar verholpen, maar arbeid wordt weer duurder, dus het uitstotingsproces wordt versneld. Deze benadering gaat samen met krokodillentranen over steeds minder werkenden die, heel zielig, voor de uitkeringen van steeds meer niet-werkenden moeten opdraaien.

    3. Verstandig. De belastinggrondslag wijzigen. Daardoor wordt het bedrijfsleven gedwongen zijn rechtmatig deel bij te dragen aan de sociale zekerheid, ook als het mensen loost.

    De zogenaamde onbetaalbaarheid van de sociale zekerheid is alleen maar het gevolg van de omstandigheid dat het bedrijfsleven belastingen en premies kan ontlopen door te automatiseren en mensen te ontslaan. ("Het calculerende bedrijf" in plaats van "de calculerende burger", maar daarover hoor je de hoeders van de publieke moraal niet.) Daar en nergens anders ligt het probleem. De kabinetten-Lubbers hebben de winstquote (de beloning van de factor kapitaal) laten oplopen van 15% in 1982 tot 27% in 1990, over de ruggen van de uitkeringstrekkers (en de ambtenaren). Een godvergeten schandaal. (8)

    En met hun gelul over onbetaalbaarheid hebben ze de hele samenleving plat gekregen; dat is het ergste nog. Herhalen, herhalen en nog eens herhalen, net zoals Göbbels dat in de Nazi-tijd deed. Hetzelfde nu weer met de "fraude". Piet Grijs heeft al eens opgemerkt, dat het doel van de bezuinigingen niet bezuinigen is, maar intimideren, angst en onrust zaaien. Het is gewoonweg een ideologisch offensief tot herstel van arbeidzaamheid en discipline, waarbij dankbaar gebruik wordt gemaakt van de toegenomen technische mogelijkheden tot (computer-)controle. De staat gedraagt zich steeds meer als bezettende macht, die oorlog voert tegen zijn eigen bevolking.

    De vèrstrekkende betekenis van de bepleite belasting- en premiehervorming ligt dus in het uit de wereld helpen van dit probleem. Geen regering kan ons dan nog belazeren op het gebied van de sociale zekerheid. Om het nog even samen te vatten: Deze belastinghervorming voorkomt, dat het bedrijfsleven steeds minder belasting gaat betalen als het aantal betaalde banen afneemt. Dus blijft de sociale zekerheid betaalbaar.

    De politici zijn in hun oneindige stompzinnigheid gefixeerd op de premie- en belastingdruk. Die is nu ongeveer 50% en die mag volgens hen niet stijgen. Dat dit een absurde gedachtegang is, kan met een gedachte-experiment duidelijk worden gemaakt. Stel dat werkelijk alles, productie en dienstverlening, wordt geautomatiseerd en dat iedereen werkloos wordt, op één persoon na (De president-directeur van Nederland). Het nationaal inkomen daalt niet, maar laten we zeggen dat het ook niet stijgt, dus ongeveer 550 miljard per jaar blijft. Die ene persoon verdient dan dus 550 miljard. Blijven we dan nog steeds volhouden dat zijn premie- en belastingdruk niet hoger mag zijn dan 50%, zodat hij netto 275 miljard overhoudt, terwijl de rest van de bevolking moet bezuinigen omdat de uitkeringen zogenaamd onbetaalbaar worden? Dat is in feite wat ons nu wordt aangepraat, maar het is natuurlijk onzin. De belastingdruk moet dan 99,9999% zijn (vier negens achter de komma) en dan houdt hij netto nog steeds meer dan een half miljoen over.

    Dat hele idee van "premie- en belastingdruk" is onderdeel van de dichte nevel van de bruto-fictie. Maar juist het feit dat mensen zich in de luren laten leggen door de bruto-fictie (en gaan sputteren over "onze" belastingcenten) is een sterk argument om de nevelen weg te blazen door middel van een belastinghervorming. Waarom zou je het namelijk zo ingewikkeld maken? Waarom zou je eerst die 550 miljard linksboven op zijn loonstrook zetten, met de suggestie dat dat is wat hij verdient, daar dan allerlei berekeningen op loslaten om aan het eind op dat half miljoen uit te komen, waarbij die persoon dan kan gaan zitten kniezen over die 99,9999%? Je kunt veel beter helemaal niet over brutoloon en belasting spreken, maar uitsluitend over nettoloon. Het nettoloon van die ene persoon zou dan voortdurend zijn gestegen en de rest van het nationale product zou voor dezelfde dingen dienen waar het nu voor dient, onder andere voor uitkeringen.

    Zo'n denkvoorbeeld laat zien, hoe we ons door de uiterlijke schijn, door de bruto-fictie, in de luren laten leggen. Die zogenaamde belastingdruk is pure fictie. Het gaat er helemaal niet om hoeveel procent fictieve belasting iemand betaalt van een fictief brutoloon, het gaat erom hoeveel hij netto overhoudt.

    Naarmate de werkloosheid toeneemt, moet de "premie- en belastingdruk" (inclusief WAO- en WW-premie) stijgen, tenzij je met open ogen op een maatschappelijke kloof tussen rijk en arm wenst af te stevenen. Na een belastinghervorming gebeurt dit automatisch, maar zonder dat we er iets van merken. Het enige wat er dan namelijk gebeurt is, dat de nettolonen minder hard stijgen dan ze anders zouden hebben gedaan.

    Als de belastingen niet worden hervormd in de hier bepleite zin, heeft dat werkelijk absurde consequenties. Periodiek worden we bestookt met statistieken over de "vergrijzing" van de samenleving. Het aantal kinderen dat nu nog geboren wordt, leidt er op termijn toe, dat de bevolkingsomvang gaat dalen. In plaats van daar dolblij over te zijn, maakt men zich grote zorgen, want intussen gaan de "senioren" een steeds grotere proportie van het totaal uitmaken. Wie, zo is de bange vraag, zal straks onze AOW gaan betalen? Een steeds kleinere arbeidende bevolking moet de premies voor een steeds groter aantal ouderen opbrengen, zo heet het. De remedies variëren van misdadig tot waanzinnig: de AOW verlagen, AOW-premie over de pensioenen heffen, de pensioenleeftijd verhogen dus ouderen langer laten doorwerken, meer buitenlanders toelaten om "onze AOW te verdienen", met subsidies (fokpremies) de geboortecijfers opkrikken.

    Waarom, waarom, wáárom ziet niemand het absurde hiervan in? Waarom beseft niemand, dat al die toekomstige ouderen nu al leven, nu al deel hebben aan de welvaart en daar zonder enig probleem ook in de toekomst deel aan kunnen hebben? (Mits de bevolking niet groeit. Het opjagen van de geboortecijfers, dàt is pas duur, dat is nu echt het paard achter de wagen spannen.) Waarom snapt niemand, dat het gillende waanzin móét zijn, om te beweren dat er bij een gelijkblijvend, zelfs nog groeiend, nationaal inkomen en bij een gelijkblijvende, binnenkort zelfs dalende, bevolking, voor een groot deel van de bevolking geen geld meer zou zijn?!

    Het hele denken wordt hier geblokkeerd door het feit, dat de belastingen nog altijd op arbeid drukken. Als blinde paarden hobbelt men rond in de bestaande tredmolen, terwijl met een relatief simpele belastinghervorming het hele probleem de wereld uit zou zijn. Men komt niet eens op het idéé, terwijl het toch een kwestie van simpele logica is: De welvaart stijgt nog steeds en de bevolking stijgt ook nog een beetje, maar minder snel dan het nationaal inkomen. Anders gezegd: het gemiddelde inkomen per hoofd daalt niet, stijgt zelfs. Dus moet er genoeg zijn en blijven voor iedereen. Als dat niet het geval lijkt te zijn, moet er ergens een stomme vergissing zijn gemaakt. Zo simpel is het.


      1.2.2. Andere belastinggrondslag

    Welke belastinggrondslag zouden we dan moeten kiezen in plaats van arbeid? Er zijn verschillende opties, zonder dat ik helemaal kan overzien welke consequenties ze precies hebben en hoe fraudegevoelig ze precies zijn.

    1. Bezien vanuit de productiefactoren komt "kapitaal" het meest in aanmerking. Kapitaal (inclusief energie) heeft arbeid opgevolgd als belangrijkste productiefactor. Kern van de zaak: als machines (robots) het werk overnemen, moeten ze ook maar belasting gaan betalen. Arbeid zou dan goedkoper worden en kapitaal duurder. De productiviteitsstijging en het uitstotingsproces (en de milieuvervuiling) zouden daardoor trager verlopen. Vermoedelijk niet veel trager, doordat de belastingen per saldo maar een bijkomende factor zijn.

    2. Vanuit het milieu bekeken is ook wel eens gepleit voor een automatiseringsheffing of een heffing op energie, of voor een groentaks of een ecotaks. Een nadeel van deze belastingen is, dat ze bij succes zichzelf uithollen.

    3. Beter is waarschijnlijk "toegevoegde waarde", aangezien dan in beginsel het hele nationaal inkomen belastinggrondslag wordt, althans dat deel ervan dat zich leent voor belastingheffing: het belastbaar nationaal inkomen. (9) en (10)

    "Toegevoegde waarde" is niet hetzelfde als "winst" in de gangbare betekenis van het woord, maar omvat ook de bedragen die bedrijven aan lonen kwijt zijn. In de Volkskrant van 10 dec. 1993 pleit Lubbers (broer van de ex-premier) voor een "collectiviteitsheffing op de omzet". "Omzet" is misschien een goede benadering van het begrip "toegevoegde waarde" zoals bedoeld in punt 2, maar een belasting op omzet treft misschien bedrijven met een kleine winstmarge naar verhouding te hard. Overigens spoort de argumentatie van Lubbers volledig met die in dit paper.

    Volgens de Volkskrant van 11 juni 1994 werkt P. van Elswijk aan een proefschrift over dit onderwerp. Hij spreekt over een "productieheffing" of een heffing over de omzet. Hij ziet in dat je dan niet hoeft te bezuinigen op de sociale zekerheid en claimt dat er "gratis" een kwart miljoen banen bijkomt. Volgens Spanje, voorzitter van de FNV-Dienstenbond, hebben de tegenstanders politieke bijbedoelingen: ze willen juist snijden in de sociale zekerheid.

    Bij "toegevoegde waarde" moet nog onderscheid worden gemaakt tussen netto en bruto. Volgens G. den Broeder is de netto toegevoegde waarde de beste grondslag en verschilt die in de praktijk niet van een omzetheffing. (11) Het nadeel van een heffing op een nettowaarde is, dat het verschil tussen bruto en netto dan opduikt in de vorm van aftrekposten, iets wat weer bureaucratie en controle met zich meebrengt. Wat dat betreft is het beter om die aftrekposten als het ware af te kopen in de vorm van een lager algemeen tarief, dat dan geheven wordt over de bruto toegevoegde waarde (zie blz. 25).

    Voor ons doel is het eigenlijk voldoende dat belastingen en sociale premies worden betaald door bedrijven, niet door personen, en dat de hoogte ervan niet afhangt van het aantal werknemers en hun beloning. Hieronder ga ik uit van een belasting op toegevoegde waarde, zoals in punt 3, zonder nadere specificatie van bruto of netto. De verderop genoemde tarieven geven dan ook niet meer dan een orde van grootte aan. Gemakshalve zal ik spreken van "bedrijvenbelasting".

    Bij toegevoegde waarde denk je natuurlijk vanzelf aan de BTW, de belasting op toegevoegde waarde die al bestaat. De hier bepleite belasting door bedrijven zou eventueel in de vorm van deze BTW kunnen worden gegoten. Het voordeel zou zijn, dat daarmee precies de juiste grondslag wordt belast, namelijk toegevoegde waarde inclusief arbeidslonen. De BTW heeft echter twee nadelen. Ten eerste is ze nogal fraudegevoelig en dat wordt een zwaarwegende factor bij de hoogte waar we aan moeten denken (45%, zie onder). Ten tweede moet de uiteindelijke consument ook BTW betalen over arbeidsloon, waardoor arbeid, bijv. loodgieterswerk, erg duur wordt. De BTW is in feite een belasting die wordt opgebracht door de uiteindelijke consument, een consumptiebelasting dus (temeer daar de BTW niet wordt geheven over investeringen en export). Daar valt misschien veel voor te zeggen, maar het is niet de bedoeling van de bedrijvenbelasting.

    Ter vermijding van misverstand: Het is in beginsel niet de bedoeling dat door de bedrijvenbelasting de arbeidsinkomensquote stijgt (tenzij het bedrijfsleven net toevallig, zoals in 1990, onevenredig grote winsten maakt; die kunnen dan als "smeergeld" voor de hervorming worden gebruikt). Het bedrijfsleven als geheel moet dus aan premies en belastingen niet méér kwijt zijn dan nu het geval is. Dat wil zeggen: op het moment van invoering. Om even in herhaling te vervallen: Deze hervorming voorkomt namelijk, dat het bedrijfsleven naar verhouding steeds minder gaat betalen, zoals nu het geval is. In die zin is het natuurlijk niet 'gratis'. Dat gaat in principe niet ten koste van de winst, maar van de lonen, dat wil zeggen dat de nettolonen minder hard stijgen dan ze anders zouden hebben gedaan. (12)

    Niemand merkt daar iets van, want iedereen ziet zijn nettoloon stijgen en niemand weet hoeveel het anders gestegen zou zijn. In die zin zou je het met P. van Elswijk "gratis" kunnen noemen.

    Verder zal er binnen het bedrijfsleven een flinke verschuiving optreden: Arbeidsintensieve bedrijven gaan minder betalen, kapitaalintensieve bedrijven gaan meer betalen. Dat is niet een toevallig, vermijdbaar bij- effect, maar de bedoeling. Het gaat erom dat bedrijven (en daarin met name de hogere middengroepen) zich niet langer door middel van kapitaalintensivering aan hun plichten tegenover de gemeenschap kunnen onttrekken.

    Schematisch gaat de verdeling van het nationaal inkomen er als volgt uitzien (let op de volgorde):

    • In de eerste plaats draagt het bedrijfsleven het wettelijk vastgestelde bedrag voor het basisinkomen af. Uitgaande van een basisinkomen van ƒ 900,- per maand (prijzen 1994) gaat het hierbij om ongeveer 25%. Dit percentage moet wettelijk worden vastgelegd (liefst grondwettelijk zelfs, om te voorkomen dat toevallige rechtse meerderheden ermee gaan rommelen). Door het basisinkomen vast te stellen als percentage van het (belastbaar) nationaal inkomen en het niet op een bepaalde hoogte te fixeren, wordt een zelfregulerend mechanisme ingebouwd.

    • In de tweede plaats krijgt de staat zijn deel. Laten we zeggen 20%. (13)
      Daarmee komt de door bedrijven te betalen belasting dus op 25 + 20 = 45%.

    • In de derde plaats moet er een redelijk rendement zijn over kapitaal. Over lange termijn gerekend, praat je dan over gemiddeld ongeveer 20%. Bij een hoger percentage worden de lonen te laag, zoals in Japan (met bijbehorende vraaguitval), bij een lager percentage is er te weinig over om te investeren.

    Wat overblijft is de beschikbare netto loonruimte: 30%. Hieruit moeten ook de premies voor bovenminimale voorzieningen voor ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid worden betaald. Hoe deze bovenminimale voorzieningen ook worden gefinancierd, collectief of individueel, uiteindelijk moeten de premies uit deze ruimte komen. (Het klinkt misschien gek dat deze premies bij de netto loonruimte worden gerekend, maar dat klopt als je uitgaat van privatisering. Premies voor brand- of levensverzekering worden immers ook uit het nettoloon betaald.)

    Als het basisinkomen wordt ingevoerd, is er voor lonen minder beschikbaar dan nu het geval is, doordat een deel van de totale loonsom dan al als basisinkomen wordt uitgekeerd. Lonen worden aanvullende lonen, net zoals de pensioenen in Nederland aanvullend zijn op de AOW. Lonen en basisinkomen komen samen op 55% van het nationaal inkomen. Samen met de overheidsuitgaven is dat 80%. Dat komt gemiddeld ongeveer overeen met de huidige arbeidsinkomensquote, want het basisinkomen moet het bedrijfsleven gemiddeld niet op hogere lasten jagen, maar hoeft evenmin een lastenverlichting met zich mee te brengen.

    In werkelijkheid gaat het natuurlijk minder schematisch toe en zal er van jaar tot jaar (of per meerjarige periode) een driehoeksgevecht (moeten) plaatsvinden tussen overheid, werkgevers en werknemers. Net als nu.


      1.2.3. Lonen en concurrentie

    Een zeer belangrijk element van deze volgorde is, dat de status van de lonen boekhoudkundig verandert. Lonen vormen niet langer een kostenpost, maar krijgen het karakter van een winstuitkering. Om even technisch te worden: de winst (toegevoegde waarde) omvat dan zowel de winst in de huidige betekenis als de loonsom. Het is de toegevoegde waarde in deze betekenis die fungeert als grondslag voor belastingheffing. Deze toegevoegde waarde is boekhoudkundig dus veel hoger dan de winst in de gangbare betekenis, maar aangezien het basisinkomen en de lonen eruit worden gefinancierd, maakt dat (netto, gemiddeld) voor het bedrijfsleven niets uit. Lonen en belastingen gedragen zich als communicerende vaten: als de belastingen omhoog gaan, gaan de lonen omlaag en omgekeerd.

    Op zich eigenlijk niets nieuws, behalve dat dit in het bestaande systeem nog wel eens aan het oog wordt onttrokken doordat de brutolonen als rookgordijn fungeren, waarachter afwenteling van looneisen en overheidsuitgaven op het bedrijfsleven kan plaatsvinden. Op zich is het volkomen terecht dat het bedrijfsleven alles betaalt, want daar wordt nu eenmaal het belastbaar nationaal inkomen geproduceerd, maar het is natuurlijk niet verstandig de kurk waarop we drijven achter een rookgordijn uit te hollen. Daarom is het veel beter als het gevecht openlijk kan plaatsvinden.

    Al doende komt het rendement op kapitaal, zo kan men met grote zekerheid voorspellen, gemiddeld wel ongeveer aan zijn minimum te zitten (een geschatte 20%), zodat het gevecht dan voornamelijk zal plaatsvinden tussen de vakbeweging en de overheid. De afweging kan dan in alle openheid gaan tussen private en collectieve consumptie. (14)

    Voorbeeld: wat willen we? Hogere lonen en particulier onderwijs dat we ook particulier betalen, of lagere lonen en collectief "gratis" onderwijs dat steeds meer in staatshanden komt en waarbij de staat ons, van òns geld, opzadelt met mammoetscholen die we niet willen? (15)

    Een van de belangrijkste effecten van de genoemde volgorde is, dat de loonruimte automatisch vastligt, zowel per bedrijf als landelijk, terwijl er toch voor de overheid geen enkele noodzaak meer is, zich op welke manier dan ook met de loonvorming bezig te houden. Er hoeft dus geen angst meer te zijn dat de lonen, via de koppeling, de sociale uitgaven opstuwen. Het basisinkomen kan in deze opzet nooit een bedreiging voor de concurrentiepositie zijn, aangezien het wordt gefinancierd uit een bedrijvenbelasting die drukt op de reeds gerealiseerde toegevoegde waarde (die van vorig jaar). De werknemers kunnen wel proberen om de premies voor hun WW, WAO en Ziektewet door de werkgevers te laten betalen, maar aangezien de totale loonruimte vastligt, gaat dat onverbiddelijk ten koste van hun nettoloon, net alsof ze de premie gewoon zelf zouden betalen. Er kan geen afwenteling meer plaatsvinden en er is geen "wig" meer: de werknemer kost het bedrijf bruto niet meer dan netto, want zoiets als een brutoloon bestaat niet meer. (16)

    Het hele debat over geleide loonpolitiek is daarmee achterhaald. Verdere effecten hangen vooral af van de mate waarin de loonvorming wordt gedecentraliseerd. Momenteel is het "loongebouw" erg rigide. Gelijke functies (of wat men daarvoor aanziet) worden over de hele linie gelijk betaald. De consequentie daarvan is, dat bedrijven die die lonen niet kunnen opbrengen in moeilijkheden komen en dat bedrijven die méér kunnen betalen dat niet mogen. Allebei absurd.

    Het zou veel beter zijn als de lonen per bedrijf werden vastgesteld, als er dus loonconcurrentie kon plaatsvinden tussen bedrijven (wat niet noodzakelijk hetzelfde is als loonconcurrentie binnen bedrijven met het bijbehorende tegen-elkaar-uitspelen van werknemers). Je zou je daar de volgende voorstelling van kunnen maken. Op basis van de geschatte, of gewènste, concurrentiepositie van het bedrijf wordt een afspraak (bij voorkeur een meerjarenafspraak) gemaakt over de hoogte van de lonen.

    Als men verstandig is, hanteert men daarbij een pessimistische schatting van de te behalen winst. Blijkt de winst achteraf mee te vallen, dan wordt, bij wijze van winstdeling, een bonus uitgekeerd. Op deze manier kunnen de lonen dus nooit een bedreiging vormen voor de concurrentiepositie van het bedrijf, tenzij men de situatie van te voren volkomen fout taxeert. Even wennen is alleen, dat de lonen dan niet meer automatisch stijgen of minstens gelijk zijn aan die van het vorige jaar. Als het (tijdelijk) slechter gaat met een bedrijf kunnen de lonen dalen en zo hoort het ook.

    De uitbetaalde lonen hebben boekhoudkundig het karakter van voorschotten op de uiteindelijke winstuitkering. Min of meer automatisch worden de werknemers op deze wijze betrokken bij de beoordeling van de situatie van het bedrijf. Zij zullen dan waarschijnlijk geen looneisen stellen die de positie van het bedrijf ondermijnen en hebben er alle belang bij, mee te denken over het te voeren beleid. Ook de keuze tussen enerzijds arbeidsbesparende investeringen die hogere lonen mogelijk maken en anderzijds meer personeel en lagere lonen zal dan samen met de werknemers worden gemaakt (in een context waarin niet meer, zoals nu, door belasting op arbeid de keuze in de eerste richting wordt gedrukt).

    Te verwachten valt, dat bedrijven uit concurrentieoverwegingen proberen de verkoopprijzen te drukken en daarmee de winst en dus de lonen. Een rem hierop is, net als nu, dat bij te lage lonen de werknemers weglopen. De concurrentiepositie van een bedrijf is het beste, als het lagere prijzen kan rekenen en toch hogere lonen kan uitbetalen. Net als nu staat er dus een enorme premie op efficiëntie, maar minder dan nu staan daarbij de lonen onder druk.

    In verband hiermee mist deze opzet een nadeel, dat aan de huidige vennootschapsbelasting kleeft. Bedrijven kunnen dan namelijk veel minder dan nu de winst boekhoudkundig drukken, aangezien de lonen dan omlaag zouden gaan en het personeel dus zou weglopen. Er kan dus minder gemakkelijk fraude plaatsvinden. (Het euvel van "brievenbusmaatschappijen" wordt hiermee niet verholpen. Zie daarvoor het hoofdstuk Europa.)

    Als de lonen aan de winsten worden gekoppeld, heeft dat twee consequenties. Het gaat dan niet meer om de concurrentiepositie van een land, maar om die van een bedrijf. Dat lijkt me een verbetering, want de zogenaamde concurrentiepositie van een land is in de eerste plaats een smoes om overheidssteun aan het bedrijfsleven te rechtvaardigen, dat wil zeggen om de beloning van kapitaal kunstmatig op te vijzelen ten koste van de beloning van arbeid. (17) en (18)

    De andere, uiterst belangrijke, consequentie is, dat de loonconcurrentie niet eenzijdig wordt afgewenteld op de uitkeringsgerechtigden. Als de economische omstandigheden slechter worden, lijden de uitkeringsgerechtigden daar ook onder, maar evenredig en niet als enigen. Overigens worden de economische omstandigheden tot nu toe alleen maar steeds beter.


      1.2.4. Invoering

    De overgang van het oude op het nieuwe stelsel zal een geweldige klus zijn. Ziektewet, WW, WAO, huursubsidie, ja wat al niet, zijn allemaal gekoppeld aan het fictieve brutoloon dat we nu gaan afschaffen. Er zal dus hoe dan ook een lange voorbereidingstijd nodig zijn, en in die tijd zullen mensen ontdekken hoeveel ze erop vooruit of achteruit gaan door het wegvallen van de aftrekposten.

    Er is veel voor te zeggen om het nieuwe stelsel op een zodanige wijze in te voeren, dat iedereen zoveel mogelijk netto houdt wat hij heeft, inclusief alle voordelen uit aftrekposten. De consequentie daarvan is, dat er een hele tijd lang ongelijke beloningen voor gelijk werk zullen bestaan, maar dat moeten we dan maar accepteren. (In feite is dat niets anders dan het zichtbaar maken van iets wat toch al bestaat. Ook nu krijgt iemand die zijn hypotheekrente aftrekt voor de belastingen netto meer loon voor hetzelfde werk dan iemand die dat niet doet.)

    Ik stel me dat ongeveer als volgt voor. Laten we zeggen dat op een bepaalde datum wordt besloten het nieuwe stelsel over drie jaar in te voeren. Gedurende die drie jaar bewaren mensen (en bedrijven) alle papieren die op hun inkomsten betrekking hebben, zodat een goed beeld ontstaat van wat zij in feite, netto, overhouden. De bedragen voor ziektewet, WW, WAO en pensioen worden hierbij opgeteld, want die gaan de mensen voortaan, verplicht of vrijwillig, zelf betalen.

    Na twee jaar wordt het gemiddelde van die twee jaar berekend en dat bedrag komt met ingang van het vierde jaar in hun arbeidscontract te staan. Als de gegevens in het derde jaar echt heel erg afwijken, kan naderhand een correctie worden toegepast. Op basis van de gegevens van de eerste twee jaar gaan de werkgevers en de vakbonden onderhandelen over de nieuwe lonen. Dat zijn dan nettolonen, maar dat hoeft er niet meer bijgezegd te worden, want brutolonen bestaan dan niet meer. Die nieuwe lonen gelden alleen voor nieuwe werknemers, dus mensen die van baan veranderen en mensen die toetreden tot de arbeidsmarkt. Als het goed is, wordt er over deze lonen per bedrijf onderhandeld, zonder landelijke gelijkschakeling.

    In het vierde jaar betaalt ieder bedrijf in beginsel evenveel aan belastingen, premies en lonen samen als in het derde jaar. De nieuwe lonen worden op dat totaal in mindering gebracht en het overblijvende bedrag wordt afgedragen aan belasting. Gedurende één jaar of enkele jaren is daar dus geen echte grondslag voor, maar langzamerhand wordt toegewerkt naar een vast percentage, hierboven geschat op 45% over de toegevoegde waarde (19), waarbij dus arbeidsintensieve bedrijven minder gaan betalen dan ze nu doen en kapitaalintensieve bedrijven meer.

    Moet het basisinkomen gelijktijdig met de bedrijvenbelasting worden ingevoerd? Ik ben daar voorstander van. Op het eerste gezicht zou gelijktijdige invoering de zaken wel compliceren, maar anderzijds zou dat bepaalde complicaties bij de invoering van het basisinkomen juist ook vermijden (zie noot 3). Bovendien hebben we de zaken dan in één keer goed; anders moeten we twee maal een ingrijpende hervorming doorvoeren en dat is ook niet niks. Het is in ieder geval zo, dat pas de combinatie de burgers echt verlost van bureaucratische overlast.


      1.3. Schijnnadelen

      1.3.1. Betrokkenheid

    De voordelen van een andere belastinggrondslag zijn duidelijk. Nadelen ben ik tot dusver niet tegengekomen (afgezien van de moeite die het kost om een stelsel om te bouwen), al zullen er wel schijnnadelen worden verzonnen. Zo zal ongetwijfeld worden beweerd dat de belastingen "de burger bij zijn overheid betrekken", omdat "hij wil weten waar zijn belastinggeld aan wordt besteed". Holle woorden. De burger heeft geen zicht op de besteding van zijn geld. (Op grond waarvan zou dat trouwens "zijn" geld zijn? Dat gaat uit van de bruto-fictie.) Hij kan niet beoordelen of de overheid het geld goed besteedt. Dat hoeft ook niet, want daarvoor heeft hij nu juist volksvertegenwoordigers. Als hij geen belasting meer betaalt, hóéft hij ook niet meer te weten waar "zijn" geld aan wordt besteed. Voor het overige blijft de democratie, met alle daarbij behorende controle op de overheid, natuurlijk gewoon bestaan. Vanuit die invalshoek geldt: hoe meer bureaucratie wordt afgeschaft, hoe beter.

    Het is omgekeerd. De belastingen brengen de burger niet dichter bij de overheid, maar brengen de overheid dichter bij hem. Op zijn lip, om precies te zijn. Van alle contacten met de overheid zijn die met de belastingdienst wel de onaangenaamste. De belastingen wekken geen interesse, maar hoogstens ressentiment, omdat de overheid hem zoveel afpikt van "zijn" verdiende geld. De burgers zullen het juist als gerechtigheid ervaren dat het geld eindelijk wordt gehaald waar het (volgens hen) zit, namelijk bij het bedrijfsleven (ook als dat netto voor hen geen enkel verschil maakt). Zij worden verlost van het meest ergerniswekkende contact dat zij met de overheid hebben. Voorts kan, bij gebrek aan fraudemogelijkheden, het afschuwelijke "sofi-nummer" verdwijnen, plus het daaraan gekoppelde computerdrijfjachtsysteem om fraudeurs te vangen.

    1.3.2. Fraude

    Over fraude gesproken, het is misschien goed om even aandacht te besteden aan de fraudegevoeligheid van het nieuwe stelsel. Het hier uitgewerkte voorstel gaat ervan uit, dat het bedrijfsleven het (belastbaar) nationaal inkomen produceert. Als de staat zijn deel hiervan meteen bij de hoofdkraan aftapt en niet pas later bij talloze kleine kraantjes, wordt in ieder geval het aantal gaten in het vergiet van de belastingwetgeving veel kleiner. Tegenover dit onmiskenbare voordeel staat, dat het bedrijfsleven over veel meer mogelijkheden tot belastingontduiking en -ontwijking beschikt dan een gewone burger. Op dat vlak is, zowel door bedrijven als door de overheid, al veel ervaring opgedaan, aangezien vormen van belasting op bedrijven (bijv. vennootschapsbelasting) nu al bestaan.

    Het begrip "fraude" moet echter een beetje worden gerelativeerd. Allerlei moralistische betogen over de "calculerende burger" omtrekken wel eens aan het oog, dat fraude niet meer is dan gedrag dat door de staat als fraude wordt bestempeld. Het is de manier waarop de staat het probleem definieert. Als de staat boven de partijen staat is de definitie van de staat superieur, maar de staat is ook niet meer wat hij geweest is (of althans wat hij had moeten zijn). Door de uitdijing van de verschillende sectorbureaucratieën hebben deze te veel eigen belangen gekregen en zijn ze zelf te veel partij geworden, hoewel ze in hun wedstrijden met de burger (of liever hun strijd tegen de burger) ook nog graag scheidsrechter willen spelen.

    De bijbehorende wetgeving is veel te omvangrijk en van een bedroevende kwaliteit. Dienovereenkomstig is de legitimiteit van de staat afgenomen en is er in afnemende mate sprake van één machtscentrum. Het gaat dus niet zozeer om een legitieme staat die bedrijven (en burgers) tot de orde moet roepen, als wel om partijen die tegenover elkaar hun legitieme en illegitieme belangen verdedigen. In die situatie hoeven de probleemdefinities van de staat niet superieur te zijn, dus kan wat in de ogen van de staat fraude is, ook worden gezien als rechtmatig verzet tegen de impertinenties van diezelfde staat. Derhalve is het misschien niet voor de volle 100% slecht dat het bedrijfsleven flink kan "frauderen", want dat geeft aan dat bedrijven in een veel sterkere positie tegenover de staat staan dan de burgers. De laatsten staan vaak machteloos, wat gewoonlijk wil zeggen: vol machteloze woede. Laten de staat en het bedrijfsleven maar vechten om de belastingen, zonder de burgers daarmee lastig te vallen. (20)

    De beste maatregel tegen belastingontduiking en -ontwijking (i.c. door bedrijven) is nog altijd een eenvoudige wetgeving. Veel fraude wordt gepleegd met aftrekposten en die moeten dan ook radicaal worden afgeschaft. Pogingen in die richting van de commissie-Oort werden door het bedrijfsleven begroet met een gehuil van verontwaardiging over die domme politici, die niet eens snapten dat zakenlunches e.d. tot de normale bedrijfskosten moesten worden gerekend en "dus" aftrekbaar behoorden te zijn.

    Allemaal onzin. Het zijn misschien best normale bedrijfskosten, maar die verrekenen we dan gewoon in de algemene tarieven (waarmee dan dus de bruto en niet de netto toegevoegde waarde de belastinggrondslag wordt). Je zou kunnen zeggen dat we voor al die kosten een soort afkoopsom hanteren. Die is voor iedereen gelijk en dan kun je dus net zo goed de aftrekposten afschaffen en de tarieven overeenkomstig verlagen. Wie meer kosten dan een ander wil maken, doet dat maar op eigen rekening. En als dat een klein beetje onrechtvaardig is, dan moet dat maar. Dat is veel beter dan een ingewikkelde, bureaucratische wetgeving.

    Zeer veel belasting wordt ook bespaard door verliesverrekening. Een bedrijf dat verlies maakt, kan dit in volgende jaren van de winst aftrekken en betaalt dan dus minder belasting. Op zich niet onredelijk, maar dat moet maar sneuvelen tegenover het belang van meer eenvoud. Een bedrijf dat in een bepaald jaar verlies lijdt, hoeft in het hier voorgestelde systeem geen belasting te betalen (anders dan nu, want nu moeten toch loonbelasting en sociale premies worden betaald). Door dat verlies neemt het eigen vermogen af en daarmee de mogelijkheid om winst te maken. Dat uit zich vanzelf in lagere belasting en dat moet maar genoeg zijn. Temeer omdat die verliesverrekening met name zo fraudegevoelig is in combinatie met winstoverheveling tussen moeder- en dochterbedrijven en zgn. "brievenbusmaatschappijen" van multinationals. Voor dat probleem kan alleen internationaal een oplossing worden gevonden. Zie het hoofdstuk Europa.

      1.3.3. Aandelen

    Fraude is iets wat min of meer automatisch in gedachten komt bij het woord belasting. In dat verband kan het nog van belang zijn dat in het nieuwe stelsel de winst (vóór belasting) op papier sterk stijgt en dat daarvan vervolgens een hoger percentage aan belasting moet worden betaald dan nu het geval is. (Nú de "wig" plus de vennootschapsbelasting plus vermogensbelasting, plus onroerendgoedbelasting, dàn 45% over winst plus loonsom.) Hoewel het netto niets uitmaakt (gemiddeld althans), zou dat ontduikings- en ontwijkingspogingen kunnen aanmoedigen.

    Zou de remedie tegen deze consequentie van het papier niet ook in een papieren constructie gevonden kunnen worden? Waarom geven we de staat en de sociale fondsen geen aandelen? Het bedrag dat ze ontvangen heet dan dividend in plaats van belasting. Nationalisatie? Liever niet en dat hoeft ook niet. Er bestaan winstbewijzen, die geen eigendomsrechten (of stemrecht) inhouden, maar wel een recht op dividend. Zoiets hebben we nodig, maar dan moeten ze wel met garanties worden omkleed en een voorkeursrecht op dividend geven.

    2. ZELFSTANDIGEN

    Tot nu toe ging het alleen over mensen in loondienst. Ik hoop overtuigend te hebben aangetoond dat voor hen een stelsel zonder loon- en inkomstenbelasting veel beter zou zijn. Er zijn echter ook veel mensen die hun inkomen geheel of gedeeltelijk uit eigen activiteiten of eigen vermogen halen. Voor het gemak neem ik die allemaal samen onder het begrip "zelfstandigen". Bijvoorbeeld (sommige) artsen, advocaten en andere beoefenaars van vrije beroepen, aandeelhouders, renteniers, kleine boeren en middenstanders, kunstenaars, scharrelaars en klussers, freelance werkers enz. Wat doen we met hen? Geven we hen ook belastingvrijdom? De consequenties daarvan zouden niet voor alle zelfstandigen gelijk zijn, want we kunnen in dit verband drie categorieën onderscheiden.

    • Beoefenaars van beroepen waarbij de tarieven van hogerhand worden vastgesteld (artsen, notarissen e.d). Voor hen geldt, precies als voor loontrekkenden, dat belastingen nergens toe dienen, behalve om aftrekposten te kunnen toepassen. Hun netto-inkomen kan zo hoog blijven als het is, door tegelijk met het afschaffen van de belastingen de tarieven te verlagen. (21)

    • Ondernemers die iets verkopen in een sterk concurrerende (vragers-)markt. Als zij geen belasting meer hoeven betalen, gaat hun netto inkomen vermoedelijk niet omhoog, doordat zij elkaar terugconcurreren naar het oude peil. De consumenten profiteren daarvan en de overheid derft inkomen (tenzij dit wordt gecompenseerd, bijv. door verhoging van de BTW.)

    • Mensen met een inkomen dat (bruto) niet wordt beïnvloed door de overheid of door de hoogte van de belastingen, bijv. renteniers, aandeelhouders, kunstenaars, freelance werkers. Zij profiteren het meeste van belastingvrijdom, want wat zij nu bruto verdienen hebben ze dan netto. Wat zij erop vooruit gaan, derft de overheid.

    Er lijken me vier mogelijkheden te zijn.

    1. Geen belasting.

    We schaffen de inkomstenbelasting geheel af, ook voor alle zelfstandigen. Het nadeel is dat de overheid minder vangt, wat dan moet worden gecompenseerd door bedrijven meer te laten betalen. Dat kan worden gezien als een verdere doorvoering van het beginsel dat belasting op kapitaal moet drukken en niet op arbeid. Het grote voordeel is, dat er een eenvoudig en elegant stelsel komt. Iedereen (krijgt een basisinkomen en) mag net zo veel belastingvrij (bij-)verdienen als hij kan of wil. (Het idee van Nozick dat iedereen recht heeft op de vruchten van zijn arbeid, is bij loontrekkenden inhoudsloos, maar heeft bij zelfstandigen wel enige gelding.) We zijn dan af van de inkomstenbelasting, misschien wel de meest fraudegevoelige regeling die er bestaat, en dus ook van de bijbehorende bureaucratische snuffelzucht (dus hoge inningskosten), de daarbij onvermijdelijke rechtsongelijkheid en de bijbehorende ergernis van de slachtoffers.

    Een groot voordeel is ook, dat allerlei vormen van persoonlijke arbeid en dienstverlening stukken goedkoper worden. Daarmee samenhangend worden het zwarte en het grijze circuit in één klap wit. Voor het belastbaar nationaal inkomen en voor de staat zal dat waarschijnlijk weinig uitmaken, voor de statistiek misschien ook niet zoveel, maar het voordeel zou vooral zijn dat we worden verlost van moraalridders die het zwarte circuit verketteren, ter controle van de burgers alle computerregistraties aan elkaar willen koppelen en daarmee het sociale klimaat vergiftigen. Voorts bestaat er dan rechtsgelijkheid tussen loontrekkenden en zelfstandigen. (Zou bijv. een freelance journalist wel belasting moeten betalen en een journalist in vaste dienst niet? Of zou iemand die naast zijn loon nog rente of kamerhuur ontvangt alleen daarover belasting moeten betalen? Progressief ook nog, dus afhankelijk van wat hij "belastingvrij" in loondienst verdient?)

    De voordelen gelden niet alleen voor mensen die nu al werk hebben, maar ook voor mensen die werk zoeken. Er wordt bijvoorbeeld wel, om mensen (bijv. allochtonen) in staat te stellen zelf een zaakje te beginnen, gepleit voor deregulering op dit terrein: afschaffing van de vestigingseisen. Zolang ze echter belasting moeten betalen, heeft de staat een argument in handen om boekhoudkundige kennis verplicht te stellen. Deregulering gaat beter in een situatie waarin iedereen (een basisinkomen heeft en) eventuele (bij-)verdiensten zelf mag houden.

    Een aardige omkering wil ik niet onvermeld laten. Nú is er verzet tegen het afschaffen van de aftrekbaarheid van betaalde rente omdat over ontvangen rente belasting betaald moet worden. Na stelselwijziging is er geen aftrekbaarheid meer en behoort dus ontvangen rente ook belastingvrij te zijn. Wie vindt dat de logica van de tweede zin rammelt, moet toch ook nog eens goed nadenken over de logica van de eerste zin.

    2. Alleen belasting boven een bepaalde inkomensgrens.

    Ik misgun niemand een hoog inkomen en inkomensverschillen interesseren me niet, vooropgesteld dat het minimuminkomen (het basisinkomen) op een aanvaardbaar niveau ligt. Hierin schijn ik echter een eenzame uitzondering te zijn, althans in Nederland. De meeste mensen zullen het onbevredigend vinden dat rijke mensen belastingvrij door het leven kunnen gaan, zelfs als zij dat zelf ook doen. Om dat "rechtsgevoel" te bevredigen is het denkbaar om inkomens boven een bepaalde grens wel te blijven belasten. Een dubieus voordeel daarvan is dat de staat de mogelijkheid behoudt tot "fiscaalplukken" van criminelen. Dubieus omdat het er naar uitziet dat de staat zich hiermee, met de drugshandel als legitimering/smoes, teveel oneigenlijke bevoegdheden toe-eigent (met als consequentie een van die typisch bureaucratische omkeringen: drugs worden dan niet gelegaliseerd omdat dat de staat geld zou kosten).

    Het nadeel is uiteraard dat het typisch zo'n "compromis" is dat niets oplost. Om een misplaatst rechtvaardigheidsgevoel te bevredigen blijven de bureaucratie, de controle, de inbreuken op de privacy en de niet uit te roeien rechtsongelijkheid in volle omvang bestaan, temeer daar er nog een uiterst fraudegevoelige inkomensgrens bij komt. Wat voor ambtelijk apparaat zou er wel niet nodig zijn om die grens te controleren en hoe moet men zich de uitvoering van die controle voorstellen? Gezien dit nadeel geef ik de voorkeur aan het brede gebaar: Laat maar zitten. Liever wat minder rechtvaardigheid en véél minder bureaucratie dan veel bureaucratie en toch nog altijd onrechtvaardigheid.

    Ditzelfde misplaatste rechtvaardigheidsgevoel zal waarschijnlijk velen bedenkelijk doen kijken bij het idee, dat met het afschaffen van de inkomstenbelasting ook de progressie verdwijnt. In de praktijk stelt de progressie echter ook nu al weinig voor (en voor zover ze iets voorstelt leidt ze tot rechtsongelijkheid tussen mensen die er wèl en mensen die er niet onderuit kunnen komen). Als je puur naar de belastingen kijkt, ziet het er op papier nog wel mooi uit, maar met de sociale premies erbij verandert het beeld volledig. Die drukken namelijk volledig op de eerste belastingschijf, wat voor mensen met lage inkomens veel harder aantikt.

    Door de AOW en de AWBZ zullen de tarieven in de eerste schijf nog verder stijgen. Bovendien zijn in de "operatie-Oort" de toptarieven verlaagd. Het komt erop neer, dat zo'n 80 % van de bevolking 45% belasting en premie betaalt, zoal niet nu dan toch binnenkort, dat wil zeggen dat het werkelijke loon 55% is van de bruto-fictie. De rijkeren zouden 60% betalen, ware het niet dat zij de meeste aftrekposten hebben, waardoor hun werkelijke betaling meer in de richting van 30 à 40% komt. Me dunkt dat we ons over die progressie maar niet al te druk moeten maken.

    3. Belasting voor sommige zelfstandigen.

    Het is ook nog denkbaar om de vrijenberoepsgroepen (categorie a. hierboven) wèl belastingvrijdom te geven, met gelijktijdige verlaging van de tarieven, en andere zelfstandigen niet. Ook hiermee zou niet veel zijn gewonnen en dan zwijg ik nog van de scheve ogen die zo'n dubbel stelsel zou oproepen. Echte voordelen zijn er pas als het stelsel echt eenvoudig is, dus als niemand belasting hoeft te betalen.

    4. Zelfstandigen blijven belasting betalen.

    Er is één moeilijkheid, in feite de enige serieuze moeilijkheid van het hier bepleite stelsel. Als bedrijven belasting moeten betalen en zelfstandigen niet, waar ligt dan de grens tussen die twee? Alle kans dat ook deze grens fraudegevoelig is, want het gaat maar liefst om een verschil van 45% belasting (25% voor het basisinkomen en 20% voor de overheid).

    In de bestaande handelspraktijk wordt al een grens getrokken die in feite nauwkeurig aansluit bij wat hier wordt bepleit. Alle ondernemingen in Nederland, ook die zonder rechtspersoonlijkheid (zoals firma's), zijn verplicht ingeschreven in het Handelsregister, dat wordt bijgehouden door de Kamers van Koophandel. Niet echter boeren- en vissersbedrijven zonder rechtspersoonlijkheid en evenmin straathandelaars. Denkbaar zou dus zijn: ingeschreven in het Handelsregister = bedrijf = belastingplichtig. Niet ingeschreven = zelfstandige en betaalt geen belasting.

    Dat zou overigens nog wel de nodige consequenties hebben, want bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid (bijv. firma's) betalen nu als zodanig geen belasting; dat zou dan moeten veranderen, want het is niet aannemelijk dat de vereiste hoeveelheid belastingen kan worden opgebracht uitsluitend door NV's en BV's. Firma's, maatschappen e.d. moeten dan dus ook rechtspersoonlijkheid krijgen. In het huidige stelsel kiezen zij daar niet voor, omdat rechtspersonen in feite dubbel belasting betalen: eerst vennootschapsbelasting (en vermogensbelasting en onroerendgoedbelasting) en daarna inkomstenbelasting. In het hier voorgestelde stelsel is die belemmering er niet meer, want dan is met een eenmalige 45% alles afgedaan (afgezien van eventuele accijnzen, heffingen en ecotaks).

    Helaas zijn we er hiermee nog lang niet. Een van de bedoelingen van bedrijvenbelasting is, dat mensen die gewoon voor zichzelf bezig zijn, geen last meer hebben van de overheid. Hoeren bijvoorbeeld. Maar zouden ze dan ineens wel belasting moeten betalen als ze gezamenlijk een bordeel runnen? Of neem boeren. Op grond waarvan zou een boerderij als "bedrijf" moeten gelden? Of op grond waarvan een autosloperij? Autosloperijen betalen overigens nu ook al geen belasting aangezien die alles zwart doen. De bedoeling is ook eigenlijk, dat het hele zwarte circuit wit wordt.

    Al die activiteiten die nu van hogerhand illegaal zijn verklaard, moeten in principe legaal worden zonder dat zij onder de belastingwet gaan vallen, want de opzet van de bedrijvenbelasting is nu juist, dat zo min mogelijk mensen er last van hebben. De fiscus moet bijvoorbeeld niet, zoals nu helaas wèl gebeurt, op de markthandel gaan jagen. (22)

    Particuliere activiteiten tellen dan, met andere woorden, niet mee bij het belastbaar nationaal inkomen (en vallen buiten allerlei statistieken). (23)

    Kan het in dienst hebben van personeel als criterium dienen? Nauwelijks. Is een boerderij als de boerin meewerkt geen bedrijf en als haar plaats wordt ingenomen door een dienstmeisje (en zijzelf bijvoorbeeld buitenshuis werkt) wèl een bedrijf? En als de politie een inval komt doen bij een autosloperij en er lopen een paar mensen rond, bewijs dan maar eens dat dat personeel is. En stel dat softwarebedrijfjes zichzelf opsplitsen in samenwerkende eenmansbedrijfjes, wat dan? (24)

    Wellicht kan een personeelscriterium in aanvullende zin als bewijs worden gebruikt, maar dan moet niet het dienstverband vooropstaan, maar ieder samenwerkingsverband tussen (zeg) vijf of meer mensen. En dan nog. Is een fotograaf met freelance modellen dan ineens een bedrijf?

    Een oplossing moet altijd aansluiten bij de belangen van de betrokkenen, anders verzeilen we onvermijdelijk in onoplosbare fraude- en controleproblemen. Zit er misschien een uitweg in de omstandigheid dat de meeste bedrijven kapitaal moeten lenen? Zouden we kunnen zeggen dat iemand die kapitaal leent op de kapitaalmarkt (dus tegen een rente die lager ligt dan die voor een persoonlijke lening) om die reden als bedrijf wordt beschouwd? Denkbaar zou dan zijn dat de verschuldigde belasting al meteen door de bank met de lening wordt verrekend (d.w.z. dat men een lager bedrag in handen krijgt dan wat op papier wordt geleend en wat t.z.t. moet worden terugbetaald; een soort bronbelasting). Op deze wijze zou het probleem van de grenslijn tussen zelfstandigen en bedrijven worden opgelost door de twijfelgevallen als een aparte categorie te behandelen, met een eigen belastingregime.

    Misschien kan er ook nog iets worden gedaan met de naam van het bedrijf. Als die naam anders luidt dan uitsluitend de naam van een persoon, bijvoorbeeld als iemand "Jansen Bouwbedrijf" op de gevel heeft staan of adverteert met "Pietersen Software", zou er juridisch sprake zijn van een bedrijf. Het is zeer wel denkbaar dat "Pietersen Software" meer dan twee maal zoveel opdrachten krijgt als "Pietersen" en in dat geval zou dat opwegen tegen belastingbetaling.

    Hoe het ook zij, de grens moet zodanig worden gekozen, dat de controle tot een minimum kan worden beperkt. Bij de afweging daarvan moeten ook de zojuist verworpen mogelijkheden onder 1), 2) en 3) weer in beeld komen.

    Een opmerking tot slot van deze paragraaf. Momenteel vluchten zelfstandigen vaak in BV's om belasting te ontwijken of ontduiken en dat kan regelrechte fraude zijn. Als de bedrijvenbelastingen wordt ingevoerd zullen mensen om dezelfde reden juist uit de BV vluchten, maar dat is geen fraude. Als iemand ervoor kiest om bepaalde winstgevende activiteiten te verrichten zonder bedrijf, dan is dat volkomen legaal. Overigens blijkt in de bestaande praktijk, dat zelfstandigen vaak voor de NV- of BV-vorm kiezen om zich te dekken tegen aansprakelijkheid. Dat blijft natuurlijk een sterke factor. Misschien dat de grens tussen zelfstandige en bedrijf daardoor een beheersbaar probleem blijft.

    3. EUROPA

    Een betere belastinggrondslag treft vooral de kapitaalintensieve bedrijven. Nu is, als ik goed ben ingelicht, de Nederlandse export naar verhouding nogal kapitaalintensief. Als dus kapitaal als belastinggrondslag wordt gekozen (punt 1 op blz 16), zou dat kunnen betekenen dat die export een concurrentienadeel ondervindt. Als toegevoegde waarde als grondslag wordt gekozen, is dat eigenlijk niet mogelijk (zie paragraaf 1.2.2.), tenzij misschien als kapitaal, energie en grondstoffen (en niet lonen) een relatief groot deel van de kostprijs uitmaken. Theoretisch staat daar tegenover dat de arbeidsintensieve bedrijfstakken een concurrentievoordeel ondervinden, maar we moeten niet in de val van de klassieke economie trappen door te veronderstellen dat die arbeidsintensieve bedrijven zich bliksemsnel en wrijvingsloos aanpassen. Overigens moet dit wel per sector onderzocht worden. De agrarische sector bijvoorbeeld, een zeer belangrijke (zelfs te belangrijke) exportsector, zou onmiddellijk profiteren van zowel de belastinghervorming als het basisinkomen.

    Spanjer, voorzitter van de FNV-Dienstenbond, is optimistisch. Hij gelooft niet dat de kapitaalintensieve sectoren eronder zullen lijden, alleen dat de arbeidsintensieve sectoren er méér van zullen profiteren.

    Hoe dit ook zij, alles bij elkaar is het twijfelachtig of Nederland in zijn eentje een verstandig en eenvoudig belastingstelsel (en een basisinkomen) kan invoeren. Dat is geen bezwaar, want als het nieuwe stelsel inderdaad verstandig en eenvoudig is, behoort het in heel Europa te worden ingevoerd. (Binnen de OESO wordt inderdaad al met ideeën in deze richting gespeeld.) Dat zou meteen een oplossing bieden voor het probleem van de multinationals; die kunnen dan rechtstreeks belasting betalen aan "Brussel". (25)

    (De strijd om centralisatie en decentralisatie kan zich dan toespitsen op de vraag welke bedrijven aan welke overheid belasting moeten betalen. Heel wat concreter dan het gezemel over een loos woord als "subsidiariteit", waarmee men zich inbeeldt processen van eenwording of fragmentatie te kunnen beheersen.) Het euvel van "brievenbusmaatschappijen" wordt hiermee meteen ook een stuk beheersbaarder, althans voorzover zij zich in Europa bevinden. Met landen buiten Europa moeten als vanouds verdragen worden gesloten.

    Wat een perspectieven zou dat openen! Geen moeizame harmonisatie van belastingen en sociale-zekerheidsstelsels, maar de korte doorsteek. Je ziet de krantenkop al voor je: "Europa schaft belasting af en voert basisinkomen in". Reken maar dat dat de animo voor Europa flink zou doen toenemen. Voor het eerst zouden veel burgers merken dat Europa er ook voor hen is en niet alleen voor de grote bedrijven.

    Dit Europese perspectief hoeft ons niet te verlammen. Het is zelfs een beetje zonde om in Nederland aan het stelsel te gaan schaven als er toch een Europese harmonisatie aan zit te komen. Dat is dubbel werk.

    Wat we echter moeten vermijden is, dat "Nederland" zich met een voorstel tot de andere landen richt. Dat is net zo gek als dat "Drenthe" zich tot de andere provincies zou richten met een voorstel voor een Nederlands belastingstelsel. Langzamerhand zullen we moeten accepteren dat "Nederland" geen relevante categorie meer is. Een volwassen benadering van Europa vergt dat we ons met ideeën en voorstellen tot geestverwanten en collega's in heel Europa richten, teneinde overal de discussie aan te kaarten. Fiscalisten kunnen zich tot Europese medefiscalisten wenden, liberalen tot medeliberalen, groenen tot medegroenen enzovoort.

    Succes!


    Noten

    1. 1. Als iemand in de loop van het jaar een hoger betaalde baan krijgt, betaalt hij dat jaar ook teveel belasting. Die mogelijkheid heeft geen invloed op het betoog en kan daarom buiten beschouwing blijven. Even vooruitlopend op het betoog: de inkomstenbelasting wordt afgeschaft. Wie dan van baan gaat veranderen en meer gaat verdienen, betaalt geen belasting meer en dus ook niet teveel.

    2. 2. Oort, de man van de commissie, heeft dan ook gepleit voor een uniform belastingtarief van 50%, waarmee hij dus ook formeel de progressie wil afschaffen. Zijn argument is met zoveel woorden dat de progressie toch niets voorstelt i.v.m. de aftrekposten. Bij een inkomen van tussen de één en de twee ton betaalt men op papier (marginaal) 60%, maar in werkelijkheid slechts tussen de 28 en 36%. (NRC 22-5-1993) Het enige wat ik me dan afvraag is, waarom zulke deskundigen blijkbaar niet in staat zijn nog één stap verder te doen. Als de progressie toch niet meer meetelt, is de weg vrij voor een andere belastinggrondslag.

    3. 3. Zie mijn artikel "Het Basisinkomen". Bij mij te verkrijgen door ƒ 10,- over te maken op postgiro 5051910 t.n.v. E. Voogd, Amsterdam, onder vermelding van "Basisinkomen".

    4. 4. Een andere reden is, dat men de burgers verplicht wilde laten sparen. Bij toepassing van de alom bekende vraag- en aanbodtheorie moet hier dus, via een te lage rente, sprake zijn van verplichte subsidie van de burgers aan het bedrijfsleven en aan de staat. Vooral de staat profiteert hiervan, doordat er op die manier bij pensioenmaatschappijen een immens vermogen aanwezig is, waarvan de staat tegen in feite te lage rente kan lenen. Hiermee nog niet tevreden dreigt de staat voortdurend een greep in de kas te doen, waarbij pensioenrechten, waar de mensen zelf voor hebben betaald, worden aangetast. Gelukkig is het ABP nu geprivatiseerd, maar de staat weigert nog steeds de achterstallige premies te betalen, een bedrag dat tot boven de 30 miljard is opgelopen. Daar moeten de pensioengerechtigden nu zelf voor opdraaien. Een particulier bedrijf dat zich zo zou gedragen, zou al lang voor de rechter zijn gesleept.

    5. 5. Er is een mogelijkheid om deze consequenties te vermijden, namelijk een door de overheid aan de verzekeringsmaatschappijen opgelegde plicht om iedereen tegen een even hoge premie te accepteren. Dat kan echter alleen als de Europese overheid zo'n acceptatieplicht oplegt. Tengevolge van de Europese eenwording mogen verzekeringsmaatschappijen ook op buitenlandse markten concurreren. De Nederlandse overheid kan aan buitenlandse maatschappijen geen acceptatieplicht opleggen. Deze kunnen dus met een goedkoop pakket komen, waarbij zij de krenten uit de pap pikken, terwijl de Nederlandse maatschappijen met de onbetaalbare slechte risico's blijven zitten.

    6. 6. Op dit punt bestaat een absurd stukje regelgeving. Particuliere verzekeraars vallen onder strenger toezicht dan bedrijfspensioenfondsen. De laatsten zouden daardoor een concurrentievoordeel hebben. In plaats van de twee toezichtregimes eenvoudig gelijk te trekken, heeft de overheid de pensioenfondsen verboden om individuele pensioencontracten af te sluiten.

    7. 7. Sociale en Culturele Verkenningen 1994, geciteerd in NRC-H. 16-6-1994.

    8. 8. Merkwaardigerwijs lijden ook de banken onder deze politiek. Doordat de bedrijven zwemmen in hun geld, lenen ze namelijk minder. In het jargon: ze financieren liever intern. De banken verhalen dit weer op ons door ons voor betaalcheques en lokethandelingen te laten betalen.

    9. 9. Belangrijke delen van de nationale productie zullen buiten de belastinggrondslag blijven vallen, doordat ze onmeetbaar of onbelastbaar zijn of beide, bijv. huishoudelijk en vrijwillig werk (dat ook nu al niet meetelt in het nationaal inkomen), overheids-"productie" (die nu ten onrechte wel wordt meegeteld, zie volgende noot) en, als we daarvoor kiezen, vruchten van particuliere arbeid. Ook nu kennen we al een "informele sector" die zich, legaal of illegaal, aan belastingen en premies onttrekt. (Dat moet grotendeels worden gelegaliseerd. Zie de paragraaf "zelfstandigen"). De economische wetenschap zal zich van een nieuw begrip moeten gaan bedienen: het belastbaar nationaal inkomen.

    10. 10. Onder "toegevoegde waarde" plegen economen ook de zgn. "overheidsproductie" te rekenen. Ik wil daarentegen voorstellen om dat niet te doen, behalve waar het gaat om productie van (semi-)overheidsbedrijven die gewoon op de markt opereren. Immers: Wat zou de overheid dan wel produceren? Ruimtelijke ordening bijvoorbeeld? Wat is dat dan? En produceert de overheid die werkelijk, of doet ze alleen pogingen? Doet de kwaliteit van de eventueel geproduceerde ordening er nog toe? Nog een voorbeeld: produceert de overheid welzijn? Of alleen maar nota's over welzijnsbeleid? Dat soort vragen moet worden gesteld en er moet debat over zijn. Economen stellen echter plompverloren dat de overheid productie levert en bij gebrek aan beter stellen ze die gelijk aan de betaalde ambtenarensalarissen.

    Dat betekent dat het nationaal inkomen automatisch stijgt als de overheid mensen aanstelt en daalt als de overheid mensen ontslaat. Daarmee worden alle interessante vragen in één klap weggedefinieerd. Hoe inefficiënt het optreden van ambtenaren en gesubsidieerden eventueel ook is, hoe onzinnig misschien zelfs, hoezeer ze mogelijkerwijs alleen maar elkaar bezighouden, alles wordt door economen tot de productie gerekend en elk debat (binnen de economische wetenschap) wordt op die manier hardvochtig afgesneden. En passant wordt m.i. het nationaal inkomen op een groteske manier overschat. (Kunnen - als we nu zó bezig zijn - de ontvangen uitkeringen niet ook op die manier bij het nationaal inkomen worden opgeteld? Uitkeringsontvangers doen tenslotte heus wel íets; ze zitten heus niet de hele dag met hun handen over elkaar. Dat zou ook nog het voordeel hebben, dat er een einde komt aan het verschijnsel dat uitkeringstrekkers soms stomweg niet meetellen bij economen. Voorbeeld: Een IMF-topman heeft gezegd dat Nederland de koppeling tussen lonen en uitkeringen moet loslaten en de lonen moet verhogen, omdat het anders een "lagelonenland" wordt. Dat er dan een arme onderlaag van uitkeringstrekkers ontstaat, dáár worden we blijkbaar geen "lagelonenland" van. Terug naar de zogenaamde overheidsproductie.)

    Is het niet veel eerlijker en geeft het niet een veel beter inzicht als we grote delen van die zogenaamde overheidsproductie opvatten als consumptie of investering? Wat winnen we met het idee dat de overheid "onderwijs produceert"? Raken we niet veeleer de kern door te stellen dat de overheid de belastingbetaler onderwijs laat consumeren? Ander voorbeeld: Produceert de overheid "exportbevordering"? Of kunnen we dat beter opvatten als investering?

    Hoe dit ook zij, dit alles heeft een uitvloeisel op het praktische vlak. De overheids-"productie" wordt meestal gratis of ver onder de kostprijs beschikbaar gesteld. In feite is de afname ervan verplicht, door middel van belastingbetaling. Dat houdt in dat er geen praktische mogelijkheden zijn om de door de overheid "toegevoegde waarde" fiscaal af te romen. Een door de overheid aan zichzelf betaalde belasting zou bovendien wel een heel rare constructie zijn. Met andere woorden: Zelfs als we vinden dat de overheid iets produceert, valt die productie nog buiten het belastbaar nationaal inkomen. Als de overheid echt iets zou produceren zou zij daaraan verdienen en op die manier geld binnen krijgen. (Het feit dat ambtenaren van de overheid salaris ontvangen en aan diezelfde overheid belasting betalen bracht mij, tussen haakjes, vele jaren geleden voor het eerst op het idee dat hier nu in uitgewerkte vorm voor u ligt. Voor het overige is dit plan te beschouwen als een consequente uitwerking van het plan-Douben, dat indertijd alleen betrekking had op de premies sociale zekerheid.)

    11. 11. G. den Broeder: "Homeostatische financiering van de Sociale zekerheid". Uitg. Magnana Mu, Rotterdam 1992.

    12. 12. Oppervlakkig gezien moet dit leiden tot meer werkgelegenheid. P.v.Elswijk claimt zelfs een kwart miljoen extra banen. Dat is echter maar de vraag, zoals moge blijken uit een kort exposé over de verzorgingsstaat.

    De verzorgingsstaat heeft in zijn eerste fase geleid tot een enorme spreiding van de welvaart, een enorme nivellering, deels door het leggen van een "vloer" in de vorm van bijstand en AOW, maar vooral door het creëren van omvangrijke middengroepen. Ergens rond 1980 - 1985 is de verzorgingsstaat zijn tweede fase ingegaan, waarin dezelfde processen die tot de groei van de middengroepen hebben geleid, in hun tegendeel verkeren. Er vindt namelijk een continue verschuiving plaats van mensen die het werk doen naar (iets hoger betaalde) mensen die het werk regelen, van doe-functies naar regelfuncties, vaak in het kader van uitgedijde bureaucratieën. Dit proces, door politici niet onderkend, is nog versterkt door de bezuinigingen. Bij iedere bezuinigingsronde, grote operatie of reorganisatie, zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven, neemt het aantal banen af, maar worden de overblijvende banen hoger betaald.

    Het loongebouw, dat normaal de vorm heeft van een piramide, krijgt de vorm van een ui. Aangezien nu eenmaal niet steeds meer mensen meer dan gemiddeld kunnen verdienen, is dit onbetaalbaar. Dus niet de uitkeringen worden onbetaalbaar, maar de steeds hogere lonen. De hogere middengroepen kunnen hier alleen nog een tijdje mee doorgaan door op de lagere inkomens (en de uitkeringen) te bezuinigen, waar zij dan ook druk mee bezig zijn. Zij creëren op die manier een maatschappelijke kloof tussen rijk en arm. Deze trend wordt niet per definitie gekeerd door een belastinghervorming. Wanneer als gevolg van de belastinghervorming "de" lonen minder hard stijgen dan ze anders zouden hebben gedaan, gaat dat niet automatisch op voor de hogere lonen. Het is zeer goed mogelijk en zelfs waarschijnlijk, dat de hogere lonen blijven stijgen en de lagere lonen achterblijven. Het enige verschil is dan, dat dit niet meer eenzijdig wordt afgewenteld op de uitkeringsgerechtigden.

    De achterblijvende lage lonen zouden theoretisch tot meer banen moeten leiden, maar als het geld wordt gebruikt om hogerbetaalden nog hoger te betalen, komt hier niets van terecht. Een open vraag blijft of de hogere middengroepen inderdaad productiever zijn in verhouding tot hun loon, of dat het gewoon een kwestie van machtsverhoudingen is.

    Als we tegelijk met de bedrijvenbelasting het basisinkomen invoeren, zal er waarschijnlijk wèl een zekere nivellering optreden. Het basisinkomen heeft namelijk een opstuwend effect op de laagste lonen. Aangezien na de belastinghervorming de totale loonruimte vastligt, zal als gevolg hiervan de verschuiving van doe-functies naar regelfuncties langzamer gaan.

    13. 13. De belastingen drukken momenteel teveel op de factor arbeid en daarom wordt het aandeel van de overheid, dat immers uit de belastingen wordt gefinancierd, tot de arbeidsinkomensquote gerekend. Er zou ook wat voor te zeggen zijn om een aparte "overheidsquote", of "government quote" te hanteren.

    Die 20% is misschien aan de hoge kant. Weliswaar is het minder dan de overheid nu gebruikt, maar als gevolg van het basisinkomen gaan de arbeidslonen, ook die bij de overheid, met zo'n 30% omlaag. Op den duur leidt het basisinkomen ook nog tot bezuinigingen op de bureaucratie.

    14. 14. Hierbij kan worden opgemerkt, dat de overheid dus niet de taak heeft de markt te imiteren om een zo hoog mogelijke individuele behoeftebevrediging te bereiken, een veronderstelling waar "public sector"-economen vanuit schijnen te gaan.

    15. 15. Zo'n voorbeeld zegt veel meer dan een gevecht over "de" lonen en "de" overheidsuitgaven. Er zou eens gezocht moeten worden naar methoden die ertoe leiden dat de strijd tussen private en collectieve consumptie per onderwerp wordt gevoerd. Dan komen we misschien eens af van abstracte discussies over "de" bureaucratie of "het" functioneren van de overheid.

    16. 16. Hooguit kunnen de lagerbetaalde werknemers proberen om via onderhandelingen een deel van hun premies af te wentelen op de hogerbetaalden. Veel kans geef ik ze niet.

    17. 17. Loonconcurrentie tussen landen (d.w.z. het systeem waarbij managers en ambtenaren die meer dan een ton verdienen, verordonneren dat mensen die ƒ 20.000,- verdienen het nog best wat beroerder mogen hebben), gaat uit van de gedachte dat het land waar de bevolking er het beroerdste aan toe is, de beste concurrentiepositie heeft. Aangezien alle landen dat denken, concurreren ze elkaar de armoede in (en wie moet al die producten dan kopen?). Loonconcurrentie tussen landen geeft op wereldschaal vraaguitval.

    De beste manier om dit idiote systeem te doorbreken is de invoering van een wereldomspannend systeem van sociale zekerheid, of kortweg een wereld-basisinkomen. Dat zou tussen haakjes ook wel eens het beste antwoord kunnen zijn op de dreigende migratiestromen.

    Dat zou natuurlijk een enorme inkomensoverdracht van noord naar zuid inhouden. Binnen de huidige organisatie van de verzorgingsstaat is die niet te verwachten, want anders dan men zou denken is de verzorgingsstaat erg slecht in inkomensoverdrachten. Bruto (fictief) gebeurt er erg veel, maar als alle afwentelingen zijn verrekend, is er netto niet zoveel veranderd. Achter het rookgordijn van de brutolonen zijn de hogere en middengroepen er steeds grotendeels in geslaagd, nivellering af te wenden. Binnen het hier bepleite stelsel, waarbij eerst het basisinkomen wordt veiliggesteld en de overheid zijn deel krijgt en daarna pas de loonstrijd begint, is er wellicht meer kans om effectieve inkomensoverdrachten, indien noodzakelijk, te organiseren.

    18. 18. Overheidssteun aan het bedrijfsleven is in feite de omgekeerde wereld. Het bedrijfsleven produceert het belastbaar nationaal inkomen waaruit o.a. de overheid gefinancierd moet worden. Als er geld wordt teruggesluisd zou dat tenminste moeten worden afgetrokken van het nationaal inkomen.

    19. 19. Die 45% is niet meer dan een benadering. Die 25% voor het basisinkomen en die 20% voor de overheid zijn namelijk percentages van het nationaal inkomen zoals dat nu wordt berekend. In de toekomst moeten we echter uitgaan van het belastbaar nationaal inkomen, maar dat krijgt nu juist precies door de hier bepleite hervorming een andere waarde (temeer als we de overheid niet meer meetellen; zie noot 10). Dat is een probleem dat bij de invoering op de een of andere manier omzeild moet worden. Waarschijnlijk kan dat het beste (zoals hier zojuist bepleit) door tijdens de overgangsfase zoveel mogelijk uit te gaan van de bestaande bedragen, en pas later te kijken op welke percentages we uitkomen.

    Van invloed is ook nog of we van de bruto of van de netto toegevoegde waarde uitgaan.

    20. 20. Is het een gek idee dat de burgers in deze machtsstrijd partij kunnen kiezen door de legitimiteit van de staat te versterken of te verzwakken, resp. door wel of niet op te komen bij de verkiezingen? In feite lijkt me dat het enige wat nog telt, want stemmen op een politieke partij heeft hoegenaamd geen zin meer, aangezien ze a) toch niet echt van mening verschillen, b) deel uitmaken van het politiek-bureaucratisch complex in plaats van dat te controleren. In dat laatste schuilt ook de oorzaak waardoor beleidsmakers en anderen die bij de belastingen betrokken zijn, ongetwijfeld smoezen zullen gaan verzinnen om te ontkomen aan een echte hervorming van de belastingen zoals hier bepleit. Politici zijn bijna allen, of ze het nu willen weten of niet, verlengstukken van een ambtelijk systeem dat belang heeft bij ingewikkelde regelingen, aangezien het daardoor macht kan uitoefenen over burgers. Voor fiscalisten geldt min of meer hetzelfde, anders waren zij in hun vak niet gezaghebbend. Het is wel goed zich te realiseren hoezeer de definitie van "gezaghebbend" in een verbureaucratiseerde maatschappij door ambtelijke apparaten wordt bepaald.

    21. 21. Waarom bemoeit de overheid zich eigenlijk met tarieven? Is het niet veel beter om vrije vestiging toe te staan, geen numerus clausus bij studies toe te passen en de concurrentie zijn werk te laten doen?

    22. 22. Ook nu maakt de fiscus al onderscheid tussen ondernemingen en particulieren. De definitie van een onderneming is, dat die met een duurzame organisatie van kapitaal en arbeid deelneemt aan het economisch verkeer. Daar bestaat ook jurisprudentie over. Wie zich als bedrijf gedraagt, bijvoorbeeld door het gebruik van eigen briefpapier of het plaatsen van advertenties, wordt als bedrijf beschouwd. Soms leidt dat tot rare uitspraken. Zo geldt een fotograaf die af en toe freelance modellen gebruikt al als bedrijf. Dat is om hem te verplichten, sociale premies voor zijn modellen in te houden en af te dragen. Mogelijk is deze jurisprudentie bruikbaar, hoewel de context een heel andere wordt. In de huidige situatie willen mensen graag de status van bedrijf krijgen, omdat dat fiscale privileges oplevert. In een stelsel van bedrijvenbelasting heeft juist de particulier die privileges (en hoeft een bedrijf geen premies voor zijn personeel meer af te dragen). Als we de zaak zo kunnen organiseren dat het desondanks voordelig is om een bedrijf te zijn, lijkt de nieuwe situatie toch weer veel op de oude.

    23. 23. Ook voor buitenlanders kan dat interessant zijn. Het beleid bestaat er nu vooral uit, tegen immigranten zo onvriendelijk mogelijk te zijn, maar intussen lukt het met het terugsturen niet al te best. Ze mogen er dus niet in, maar we geven ze toch maar een uitkerinkje. Als we dat nu eens omdraaien. We laten ze wel toe, maar geven ze geen uitkering. Dat is de facto wat we nu al doen met de illegalen en met mensen uit de EU. In feite vervalt door die omdraaiing het onderscheid tussen legalen en illegalen. Mensen uit de derde wereld zijn, door de nood gedwongen, meestal erg handig in het creëren van kleine baantjes voor zichzelf, dus dat zal ze hier ook wel lukken, want om te beginnen zijn ze al handig genoeg geweest om hier naartoe te komen.

    Met vestigingsvergunning, vakbekwaamheidseisen, winkelsluitingswet en ventvergunning e.d. vallen we ze niet lastig. Aangezien ze als buitenlander geen uitkering krijgen, dus geen basisinkomen, hebben ze een concurrentienadeel. Een van tweeën: of ze vinden hier geen baantje en dan vertrekken ze heus wel weer, of ze vinden hier een baantje en dan hebben we economisch profijt van ze. Aangezien ze hier legaal zijn, hoeven ze niet bang te zijn voor contact met de autoriteiten. Bij het eerste contact met welke autoriteit dan ook krijgen ze een oproep voor een medisch onderzoek. Om zeker te zijn dat ze daaraan gehoor geven, regelen we het zo, dat ze pas op de datum van het medisch onderzoek officieel hier zijn. Pas vijf jaar, of tien jaar, na die datum mogen ze het Nederlanderschap aanvragen, dat ze dan onder bepaalde voorwaarden kunnen krijgen. Wie intussen wordt betrapt op crimineel gedrag, wordt daarvan uitgesloten.

    Het is denkbaar dat we echte vluchtelingen anders behandelen. Die worden ergens ondergebracht en krijgen een zakcentje, maar mogen hier niet werken. Hun verblijf hier wordt als tijdelijk beschouwd. Wie wil kan de status van vluchteling inruilen voor die van immigrant.

    24. 24. Er wordt wel voorspeld dat dit de toekomst is. Over een aantal jaren zou niemand meer een baan hebben, maar zou iedereen in de dienstverlening werken. (Zie NRC. 30-9-1995)

    25. 25. Nederland kent de zogenoemde "deelnemingsvrijstelling". Dat houdt in dat een in Nederland gevestigde multinational (bijv. Shell) verliezen van dochtermaatschappijen buiten Nederland op de winst in Nederland in mindering kan brengen. Daarover hoeft dan dus geen belasting meer te worden betaald. Tegelijk mogen winsten van die dochtermaatschappijen naar het moederbedrijf in Nederland worden overgeboekt, zonder dat daar belasting over wordt geheven, ook als de tarieven in het land van vestiging lager zijn dan die in Nederland. (In de VS wordt in zo'n geval een aanvullende heffing opgelegd.) Dit alles doet Nederland om die moederbedrijven toch maar vooral in Nederland te houden. Hun werknemers betalen hier al inkomstenbelasting, heet het, en die bedrijven hebben een boel "spin off".

    Ongetwijfeld, maar dat geldt ook voor gewone Nederlandse bedrijven en die moeten hier wel gewoon vennootschapsbelasting betalen. Overigens werken er bij Shell veel minder mensen dan bij Philips, dus betaalt Shell per saldo minder belasting, hoewel ze meer winst maakt. De winstbelasting bedraagt wel ongeveer hetzelfde percentage (in theorie precies de 38% vennootschapsbelasting, maar de praktijk is iets weerbarstiger), maar aan in fictieve brutolonen verpakte inkomstenbelasting betaalt Shell veel minder dan Philips. In de jaren tachtig ontving Shell aan W.I.R.-premies evenveel als ze aan vennootschapsbelasting moest betalen en betaalde ze dus per saldo niets. Nederland was door dit soort praktijken een belastingparadijs voor multinationals, maar in recente jaren heeft het Nederlandse voorbeeld navolging gevonden.

    De multinationals vinden deze deelnemingsvrijstelling voor het moederbedrijf nog niet genoeg. Ze willen ook nog dat verliezen van dochterbedrijven bij andere dochterbedrijven, naar keuze, afgeboekt kunnen worden. Als ze hun zin niet krijgen, zullen de moederbedrijven geleidelijk worden overgeplaatst naar grote landen. De reden? Daar kunnen ze een grotere omzet maken en dus meer winst, zodat er een groter bedrag aan verliezen afgetrokken kan worden!

    In feite gaat het hier om vormen van steun van de staat aan multinationals. Tegenover multinationals gaan staten lijken op gemeentebesturen, die bedrijven naar hun opgespoten bedrijfsterreinen willen lokken.

    Alleen een sterke Europese overheid, met een Europees belastingsysteem, kan hier een einde aan maken.