Drs. N.C. Burhove Jaspers was hoofdsamensteller van het IRM-rapport m.b.t. de bijbanen van juristen in Nederland

Bezwaar bij mininister Sorgdrager over het optreden van de Procureur-generaal
van het Gerechtshof te Den Haag en strafklachten tegen Mr. M.C.M. de Kroon

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

Op 22 mei 1986 verbrak mijn (nu ex-) vrouw, Mr. M.C.M. de Kroon de samenwoning

drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA




AAN:

    de Minister van Justitie
    Ministerie van Justitie
    Schedeldoekshaven 100
    2511 EX Den Haag


BETREFT:

  • het optreden van de Procureur-generaal van het Gerechtshof te Den Haag
  • strafklachten tegen Mr. M.C.M. de Kroon


    Wassenaar, 5 juli 1995

    Zeer Geachte Minister,

Hierbij vraag ik uw aandacht voor enkele opmerkingen betreffende het optreden van de Procureur-generaal van het Gerechtshof en de opstelling van het Gerechtshof te Den Haag gedurende een aantal jaren.

    INLEIDING

Op 22 mei 1986 verbrak mijn (nu ex-) vrouw, Mr. M.C.M. de Kroon de samenwoning. Gebleken is dat zij meteen daarna gepoogd heeft in valse hoedanigheid, inbegrepen een niet onverdienstelijke imitatie van mijn handtekening, te beschikken over mijn Zwitserse rekening, die stamt uit de tijd dat ik in het buitenland werkte. Nadat zij op vrijdag 13 juni 1986 telefonisch vernomen had, dat het overschrijven van aandelen van mij naar een nieuwe op haar meisjesnaam geopende rekening afgerond was, schreef zij mij op zaterdag 14 juni 1986 dat zij een echtscheiding in beweging ging zetten; overigens zonder enige vermelding van haar machinaties. Door een gelukkig toeval lukte haar opzet niet geheel, waarna de Swiss Bank Corporation op haar expliciet aandringen de bewuste aandelen (meer dan 100.000 Zwitserse Frank) blokkeerde en jaar na jaar geblokkeerd hield.

Vanaf 1986 tot 1994 heeft zij halsstarrig geweigerd deze door haar in valse hoedanigheid veroorzaakte blokkade op te heffen. Ter afdekking van haar kwalijke handelen, is zij in het kader van de boedelscheidingsprocedure gaan stellen dat zij rechten had op mijn Zwitserse rekening en daarom wel degelijk te werk had mogen gaan zoals beschreven; steeds heeft zij, uiteindelijk tevergeefs, nieuwe smoezen bedacht om onder deze kwestie uit te komen. Dit heeft geleid tot een boedelscheiding van werkelijk gigantische omvang, waarvan ik verregaand de dupe ben.

Terzijde zij opgemerkt, dat er sprake was van huwelijkse voorwaarden waarbij de materiële regimes van de echtgenoten totaal gescheiden bleven. De door haar in het najaar van 1986 als vervroegde procedure (!!!) gestarte boedelscheiding leidde uiteindelijk tot twee vonnissen van de rechtbank; met name als het gevolg van de genoemde Zwitserse blokkade, van haar vertragingstactieken en van al haar chicanes eerst in 1993 en 1994. Bij het vonnis van 21 juni 1993 werden haar aanspraken op mij tenslotte alle geheel afgewezen. Het zal niet verbazen dat zij in alle detail in hoger beroep is gegaan.

Eerst na ACHT jaar boedelscheidingsprocedure, waarin ik mij constant heb moeten verdedigen tegen haar leugens, trucages en aantijgingen en waarin haar naar mijn mening àl te vaak de hand boven het hoofd gehouden is, werd zij bij vonnis van 3 mei 1994 ten lange leste gedwongen mijn rekening te deblokkeren. Het zal evident zijn dat het meer dan ACHT JAAR niet kunnen beschikken over mijn Zwitserse gelden voor mij omvangrijke schade vertegenwoordigt.

Een doorlooptijd van NEGEN JAAR (of meer) voor een boedelscheiding en een totaal aan mijn advocatenrekeningen van niet minder dan fl 300.000 kan ik als burger niet beschouwen als in overeenstemming met Recht, zoals ik dat in Nederland moet kunnen verwachten.

Tegen de hiervoor geschetste achtergrond zijn er drie kwesties die ik onder uw aandacht breng.


    I

In november 1990, terwijl zij in de procedure van de boedelscheiding peremptoir stond, begon zij, toen nog gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad, het zoveelste kort geding. Voorafgaande aan dit kort geding verkreeg zij zonder meer, naar het latere verhaal gaat met één telefoontje, van de Inspecteur van Belastingen mijn fiscale gegevens (van mijn Zwitserse rekening). Dit gaat niet aan en bovendien stinkt het: geen normaal mens zal het verband tussen haar functie van gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad en de inspecteur van de Fiscus over het hoofd kunnen zien.

De Nationale Ombudsman onderzocht op mijn verzoek deze gang van zaken en kwam tot het oordeel dat in deze het gedrag van de minister van Financiën niet behoorlijk was. Het is evident dat de Nationale Ombudsman niet het gedrag van haar, als rechtelijk ambtenaar, mocht beoordelen. Maar de president van de Hoge Raad gaf haar de kans met een kattebelletje te ontkennen dat haar functie. c.q. de naam van haar werkgever, daarbij een rol had gespeeld en daarmee was de kous dan af. Kortom: onder het kleed geveegd.

De Officier van Justitie wilde (met de nodige dooddoeners) van geen strafklacht (tegen haar en de bewuste inspecteur) weten, en daarom bezwaarde ik mij (ex art. 12 van de wet op de strafvordering) bij de Procureur-generaal van het Gerechtshof te Den Haag. Deze nam schriftelijk (brief d.d. 08-10-1991) het standpunt in dat een en ander maar vergeten moest worden, omdat Mr. M.C.M. de Kroon mede door deze affaire haar baan bij de Hoge Raad was kwijtgeraakt. Ik vond dat een misplaatst argument, had mijn twijfels aan deze "vondst", verzocht hem mij de bron van zijn stellingname te laten weten, maar dat heeft hij geweigerd.

De Hoge Raad ontkent dat dit gespeeld heeft. Na een hoorzitting op 1 oktober 1992 waarbij haar advocaat de aandacht afleidde van de feiten door insinuerend en brallend te staan verdedigen dat het eigenlijk allemaal lag aan mijn "karakterstructuur" ( hetgeen zonder meer voor zoete koek door het Hof werd geslikt ), werd mijn beklag d.d. 4 november 1992 door het Hof afgewezen; aldus liep dit alles voor haar met een sisser af.

Samenvattend: als een inspecteur der belastingen op verzoek (één telefoontje) van een gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad zonder meer fiscale gegevens van een derde verstrekt, dan mag dat wel in strijd zijn met de wet maar dan kan dat toch wel, want uiteindelijk gaan én rechtelijk ambtenaar én fiscaal ambtenaar toch wel geheel vrijuit, omdat én de Hoge Raad én het Gerechtshof het hoofd afwenden.


    II

Bij de voor haar zéér voordelige Voorlopige Voorzieningen in september 1986, waarbij zij zwáár bevoordeeld werd, werd ik o.a. veroordeeld de premie ziektekostenverzekering te blijven betalen ook voor mijn vrouw terwijl dat niet eens geëist was.

MAAR het bleek al snel dat:

  • ik WEL de premie moest betalen, maar NIET langer de interim-uitkering ontving,
  • zij WEL de vergoeding Interim-Regeling-Ziekte-Kosten toucheerde, terwijl zij NIETS betaalde.

Zij ontkende dit systematisch, en pas na twee jaar (!!) werd deze kwestie middels interventie van de Minister van Justitie rechtgetrokken. De President van de Hoge Raad attendeerde ik op deze naar mijn mening zeer bedenkelijke aangelegenheid, maar het werd afgedekt. Voor verdere details verwijs ik naar de hierbij gevoegde bijlage 2.

Gezien de aard van haar handelen wees ik de Officier van Justitie op deze aangelegenheid; zonder resultaat. De Officier van Justitie wimpelde deze kwestie af waarbij hij als quasi vergoelijking botweg stelde:"...dat elk van U poogde zoveel mogelijk veilig te stellen." Ik vind dat misplaatst en kwalijk insinuerend "hineininterpretieren". Aansluitend bezwaarde ik mij bij de Procureur-generaal van het Gerechtshof; ook hierbij wendde het Hof het hoofd af.



    III

Zoals uiteengezet bij de INLEIDING, ben ik van mening dat Mr. M.C.M. de Kroon zich ten aanzien van mijn Zwitserse rekening schuldig heeft gemaakt aan apert onrechtmatig / strafbaar handelen. Mijn strafklacht d.d. 5 maart 1992 werd door de Officier van Justitie terzijde geschoven met een totaal niet terzake doende dooddoener, afgeleid van kwestie I--- van deze brief. Verder merkte hij betweterig op : " Het komt helaas maar al te vaak voor dat de scheiding van twee gehuwde personen tot een langdurig en pijnlijk juridisch steekspel leidt." Met deze misplaatste gratuite mededeling was voor de Officier van Justitie de kous af; ik vind dat beneden peil.

Daarna heb ik bij schrijven d.d. 27-09-1993 bij de Procureur-generaal van het Gerechtshof mij bezwaard op basis van art 12 Wet op de Strafvordering. De Griffier stuurde mij een uiterst summier bericht d.d. 4 oktober 1993. Omdat ik totaal niets meer hoorde, schreef ik de Griffier d.d. 25 oktober 1994; reactie is totaal uitgebleven. Ook daarna heb ik niets meer gehoord. Ik meen dat bewijs in deze aangelegenheid, zeker nu, perfect rond is. In dat verband verwijs ik naar de ingesloten brief d.d. 29 juni 1995 (plus bijlagen) aan de Procureur-generaal van het Gerechtshof te Den Haag.

In het voorgaande noemde ik al de brief d.d. 08-10-1991 van de Procureur-generaal, die naar mijn mening er op neer komt dat men iets (een loze bewering) had gevonden, waarmee men het hoofd kon afwenden voor zeer dubieus gedrag van een juriste/gerechtsauditeur van de Hoge Raad. Daar komt bij dat recentelijk in ander verband ( boedelscheiding, Productie bij Memorie van Antwoord van M.C.M. de Kroon d.d. 11 mei 1995 ) een, tot dan toe mij geheel onbekende, brief d.d. 28 april 1992 van de Procureur-generaal aan het Gerechtshof is overgelegd waarin deze schrijft: " Het lijkt erop dat klager thans spijkers op laag water zoekt in een poging om zijn ex-echtgenote hoe dan ook voorwerp van strafrechtelijke vervolging te doen worden."

Hoe M.C.M. de Kroon aan deze brief gekomen is, is mij onbekend, maar in ieder geval is de vooringenomenheid van de Procureur-generaal schrijnend duidelijk. Naar mijn mening is hier evident sprake is van duidelijke onwil om feiten als zodanig te onderzoeken en van systematisch vooroordeel met slechts één uitkomst als gevolg: een gerechtsauditeur van de Hoge Raad kan overal mee weg komen, zelfs in dit geval met frauduleus bancair optreden ( te weten in valse hoedanigheid beschikken over mijn Zwitserse rekening ), omdat zij consequent aan alle kanten wordt afgedekt én door de Hoge Raad, én door de Officier van Justitie, én door de Procureur-generaal van het Hof én door het Gerechtshof te Den Haag.


Het lijkt mij, dat het ten aanzien van mijn strafklacht sub III-- tegen M.C.M. de Kroon zo lang uitblijven van enige adequate reactie, mede gezien de eerdere evidente à priori oordelen van de Procureur-generaal, gelijk te stellen is aan een negatief besluit, zodat ik overweeg mij op korte termijn te wenden tot de relevante Europese Instanties op basis van artikel 6 van het EVRM. Ik meende er juist aan te doen deze kwesties eerst onder uw aandacht te brengen.

Een spoedige reactie van uw zijde zou ik natuurlijk ten zeerste waarderen.

    Hoogachtend,

    Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA


    Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
    tel + fax: 070 5118922
    van Polanenpark 58
    2241 RS Wassenaar


Integriteit Rechterlijke Macht
Criminaliteit Overheid Onderschat zegt Prof. Van den Heuvel