Drs. N.C. Burhove Jaspers was hoofdsamensteller van het IRM-rapport m.b.t. de bijbanen van juristen in Nederland

Chronologisch overzicht van 12 jaar rechtsmanipulatie voorgelegd
aan president Mr. S.K. Martens van de Hoge Raad der Nederlanden

IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . Jeugdzorg . . Burhoven

Helaas kan ik wijzen op een overmaat aan redenen om te stellen dat ik
geen grein vertrouwen meer kan hebben in de raadsheren van de Hoge Raad

drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA

PER FAX en PER POST


AAN:
    De President , Mr. S.K. Martens
    Hoge Raad der Nederlanden
    Lange Voorhout / Kazernestraat 52
    Postbus 20303
    2500 EH 's-Gravenhage


Betreft:

  • mijn brieven aan U d.d. 4 en 5 oktober 1998
  • mijn brief aan U d.d. 13 oktober 1998
  • uw antwoord d.d. 15 oktober 1998
  • mijn fax/brief aan u d.d. 19 oktober 1998
  • uw brief d.d. 21 oktober 1998
  • mijn brief aan U d.d. 23 oktober 1998
  • uw brief d.d. 29 oktober 1998
  • mijn brief aan U d.d. 4 november 1998
  • mijn brief aan U d.d. 9 november 1998

    Wassenaar, 15 november 1998


    Geachte heer President,


In goede orde ontving ik, kennelijk naar aanleiding van uw schrijven d.d. 29 oktober 1998 een brief gedateerd 2 november 1998 van uw vice-president mr. H.L.J. Roelvink. In dat kader vraag ik hierbij uw aandacht voor enkele vragen en opmerkingen.

  1. Kennelijk is de wrakingskwestie nu doorgeschoven naar weer een andere kamer, naar ik begrijp de tweede kamer van de civiele sector. Ik verzoek u mij de wettelijke basis geheel eenduidig te verklaren, omdat de formele status mij niet duidelijk is. Is dit dan de wrakingskamer waarnaar de wet verwijst? In dat geval bevestigt het mijn inzicht dat een handtekening van een advocaat wettelijk niet nodig is en dat zulk een extra voorwaarde onrechtmatig is.

  2. In mijn brief aan U d.d. 4 oktober 1998 schreef ik:
    "Helaas kan ik wijzen op een overmaat aan redenen om te stellen dat ik geen grein vertrouwen meer kan hebben in de raadsheren van de Hoge Raad. Maar ik word graag met ware feiten en juiste overwegingen overtuigd van het tegendeel en verzoek u in die zin om een antwoord."

In het verlengde daarvan stelde ik in mijn brief aan U d.d. 13 oktober 1998, nu een maand geleden:

"Daarom zie ik mij genoodzaakt hierbij alle raadsheren van de Hoge Raad te wraken."

Daaraan wordt totaal voorbij gegaan; reactie is helemaal uitgebleven. Hoe kan er dan nog een kamer, al dan niet als wrakingskamer zoals bedoeld in de wet, bijeengeroepen worden bestaande uit leden van de Hoge Raad?
Ik kan toch niet aannemen dat gewoon maar besloten werd Oost-Indisch doof te zijn. Dus moet het wel zo zijn dat u is ontgaan dat ik alle raadsheren van de Hoge Raad wraakte. Als dat dan zo is, dan herhaal ik die wraking onder verwijzing naar bijlage II voor een schetsmatig overzicht van gronden gestoeld op wat ik, als buitenstaander en niet-ingewijde, van de zijde van de Hoge Raad heb mogen ondervinden. Vanzelfsprekend behoud ik mij gaarne de vrijheid voor die gronden in een later stadium nog verder te kunnen aanvullen, expliciteren en toe te lichten.

  1. Telefonisch bereikte ik de griffie van de Hoge Raad teneinde de samenstelling van die tweede kamer te achterhalen. Zo sprak ik op 5 november 1998 de heer Hoof, mogelijkerwijs hulpgriffier.

Deze:
  • had weet van deze wrakingsaangelegenheid
  • wist dat die kwestie was doorgeschoven naar de tweede kamer van de civiele sectie
  • vertoonde bepaald niet een overmaat aan medewerking
  • wilde mij niet de namen van leden van de tweede kamer van de civiele sectie geven
  • stelde dat hij dat niet eens kon omdat de samenstelling pas over ca. één maand bekend zal zijn
  • zei dat ik pas dan van uw griffier Jhr. van Nispen tot Sevenaer wellicht een opgave van die samenstelling zou kunnen verkrijgen. Ik begrijp werkelijk niet waarom er zo krampachtig geheimzinnig gedaan moet worden met dergelijke, in essentie toch openbare, gegevens. Gelukkig verkreeg iemand anders voor mij de complete opgave van de raadsheren die in die Tweede Kamer plaats kunnen nemen (en wel via uw meer welwillende Mw. Sonneveld):

    1. Martens
    2. Roelvink
    3. Neleman
    4. Heemskerk
    5. Herrmann
    6. Jansen
    7. de Savornin Lohman
    8. v/d Putt-Lauwers
    9. Korthals Altes
    10. Mijnssen

Ik plaats korte kanttekeningen:

ad 1... gezien de situatie kunt u in casu moeilijk zelf plaatsnemen in deze kamer
ad 2... gewraakt bij mijn brief d.d. 4 oktober 1998
ad 3... gewraakt bij brief d.d. 4 oktober 1998
ad 4... gewraakt bij brief d.d. 4 oktober 1998; had zich eerder moeten verschonen;
zie dezelfde brief en klacht (brief d.d. 29 september 1998 aan de PG van de Hoge Raad)
ad 5... gewraakt bij brief d.d. 4 oktober 1998; had zich eerder moeten verschonen; zie dezelfde brief en klacht
ad 6... had zich eerder moeten verschonen; zie mijn brief d.d. 4 oktober en klacht
ad 7... had zich eerder moeten verschonen; zie mijn brief d.d. 4 oktober en klacht
ad 8... geen directe individuele bezwaren. Het advocatenkantoor van haar echtgenoot telt echter twee advocaten die plaatsvervangend rechter zijn (inbegrepen, meen ik, haar echtgenoot). Het IRM-rapport heeft scherp geageerd tegen dit soort dubbelfuncties en de (schijn van) belangenverstrengeling die hiermee wordt opgeroepen. Te verwachten valt dat mijn directe betrokkenheid bij het IRM-rapport eerder in mijn nadeel dan in mijn voordeel zal werken.
ad 9... is raadsheer van de Hoge Raad sinds 1987. Zie voor gegevens bijlage I
ad 10.. is raadsheer van de Hoge Raad sinds 1986 en moet mijn ex-echtgenote kennen die bij de Hoge Raad werkte van 1984 tot in 1991. Zie voor gegevens bijlage I

Al met al is het mij een raadsel hoe de Hoge Raad zich kan voorstellen dat een kamer samengesteld uit vijf van de voornoemde tien raadsheren zou kunnen bogen op de vereiste minimale onpartijdigheid en op fundamentele compatibiliteit met (artikel 6 van) het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.

  1. Naar mijn mening geven de door mij overgelegde gegevens een harde feitelijke basis voor mijn wraking. Nu mogen er over mijn wraking wel allerlei complexiteiten ten tonele gevoerd worden als nieuwe hindernis, maar men moet één ding niet vergeten: ...het wraken komt NA het niet-verschonen.

    Naar mijn mening zal iedere normale Nederlander met gezond verstand er mee instemmen dat die Raadsheren zich vanzelfsprekend hadden moeten verschonen. Daar en daar alleen ligt de kern van het probleem.

    Immers: iedereen moet er onvoorwaardelijk op kunnen rekenen dat rechters onafhankelijk zijn en daarom zich conform de wet en in overeenstemming met hun ambtseed zullen verschonen als daarvoor ook maar de minste reële reden voor is. Zo heeft de wetgever het toch bedoeld? En zeker in geval van de Hoge Raad moet men al helemaal blindelings vertrouwen kunnen hebben in de raadsheren en dat zij zich zullen gedragen volgens de wet. Naar nu blijkt, ligt de realiteit wat anders.

  2. Van harte hoop ik dat u kunt begrijpen dat ik deze situatie niet gewild en niet nagestreefd heb. Ik hou niet van conflict en ben meer iemand van eerlijk, concreet en productief handelen. Het moet u duidelijk kunnen zijn dat Mw. Mr. M.C.M. de Kroon mij sinds haar valsheid in geschrifte, verduistering c.q. bancaire overval in valse hoedanigheid in 1986, geen keuze gelaten heeft. Kennelijk totaal vertrouwend op haar onvoorwaardelijke protectie door de Hoge Raad, waaronder de Procureur-generaal en uzelf, heeft zij niets gezocht dan verscherping en astronomische hyperinflatie van haar eisen. Bewezen heeft zij nog nooit iets ter zake.

    Zo ben ik sinds 1986 geconfronteerd met de keuze:


    • accepteren van totaal misbruik van recht en daaraan ten onder gaan
    • verdedigen op basis van feiten en argumenten in het geloof dat Nederland een rechtsstaat moet zijn.

Het zal u duidelijk zijn dat ik er voor gekozen heb mij niet te laten afslachten. Een spoedige en constructieve reactie van uw zijde zou ik waarderen.


    Hoogachtend,

    Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA

    Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
    tel + fax: 070 5118922
    van Polanenpark 58
    2241 RS Wassenaar




    BIJLAGE I


KORTHALS ALTES
E., geboren 27 jul 1933 (Everhard)
NLRM 88/89 90 91 92 93 94 95 96 97 98
Rechtsgeleerdheid Universiteit van Amsterdam (1958)
Advocaat en procureur te Den Haag
Raadsheer Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag 25 aug 1987
NU
Hoge Raad raadsheer
TEVENS
Lid van de redactie van Burgerlijke Rechtsvordering, Editie Kluwer (1980)
Bestuurslid Vereniging Administratief Recht (1988 tot mei 1996)
Staatsraad in buitengewone dienst (1989)
Publicaties:
De Hoge Raad en het ongeschreven Internationaal Privaatrecht, tien jaren (1976)
Absolute nietigheid van rechterlijke beslissingen in bundel Quid Iuris (1977)
La reaction de la doctrine à la création de droit par les juges en droit international privé
Rapport pour l'Association Henri Capitant (1980)
De cassatierechter op de grens van recht en feit in bundel de hanteerbaarheid van het recht (1980)
Belangenafweging en doelmatigheidsoverwegingen in kort geding (1985)
Cassatie in burgerlijke zaken, bewerking van Veegens 3e druk, co-auteur (1989)
25 augustus 1987


MIJNSSEN
F.H.J.
NLRM 80 87 88/89 90 91 92 93 94 95 96 97 98
Rechter-plaatsvervanger rechtbank Amsterdam 17 dec 1976
Raadsheer Hoge Raad der Nederlanden, Den Haag 15 jul 1986
NU
Hoge Raad raadsheer
HOOFDFUNCTIE
Buitengewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit te A'dam, faculteit der rechtsgeleerdheid, vakgroep privaatrecht
TEVENS
Voorzitter van de Raad van Toezicht op het schadeverzekeringsbedrijf
Rechter-plaatsvervanger in het Benelux-Gerechtshof
Commissaris van het Nederlands Centraal Instituut voor Giraal Effectenverkeer B.V. (NECiGEF)
Lid van de adviesraad voor de door W.E.J. Tjeenk Willink B.V. uitgegeven Asser-serie;
Voorzitter van de redactieraad NIBE, bank-juridische reeks
Voorzitter van het Bestuur van de te A'dam gevestigde Stichting Alexander van der Leeuwkliniek
in liquidatie.


    BIJLAGE II


NOTITIE: Ervaringen met de Hoge Raad , periode 1986-heden


De Hoge Raad der Nederlanden

  1. -- Algemeen

    Mijn ex-echtgenote Mw. Mr. M.C.M. de Kroon werkte als gerechtsauditeur fiscale zaken bij de Hoge Raad van najaar 1984 tot voorjaar 1991.


    1.1 Een willekeurige Nederlander die doorprocedeert tot in cassatie, vindt de Hoge Raad op zijn weg als de hoogste rechter van het land. Maar ik niet. Ik ben onvermijdelijk geconfronteerd met de dubbelrol van de Hoge Raad als hoogste rechtscollege, maar ook als haar werkgever. Daardoor ben ik ten aanzien van de onpartijdigheid meteen al in het nadeel vergeleken bij iedere willekeurige Nederlander.
    Staat dat eigenlijk niet op gespannen voet met artikel 1 van onze Grondwet ?
    Die dubbelzinnige situatie doet vanzelfsprekend al fors afbreuk aan de à priori onpartijdigheid. Ik meen in het licht van recente jurisprudentie te hebben begrepen dat men zich in de laatste jaren kritischer is gaan opstellen ten aanzien van de à priori onpartijdigheid in dit soort dubbelzinnige situaties. Zie bijvoorbeeld het Procola-arrest.

    Eigenlijk zou er een rechtsgang behoren te zijn om ook in die gevallen waarin iemand moet procederen tegen een werknemer van de Hoge Raad, om eerlijk proces en onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter veilig te stellen. Dit geldt alleen voor de Hoge Raad. Als het zo was geweest dat zij gewerkt zou hebben voor bijvoorbeeld een gerechtshof, dan zou ik zeker verzocht hebben de zaak te verwijzen naar een andere Hof. Die mogelijkheid van verwijzing is er in geval van de enige Hoge Raad niet, maar dat neemt niet weg dat ik als mens recht van spreken heb als ik zeg dat het feit dat zij werkte bij de Hoge Raad, mij sowieso bepaald niet gerust stelde.

    1.2 Zij werkte bij de Hoge Raad gedurende zeven jaar. De Hoge Raad is een kleine organisatie. De omgang is familiaar; iedereen kent kennelijk iedereen op voornamenbasis. Mensen zijn a priori geneigd bekenden uit eigen toko te beschermen. Dat geldt zelfs ook voor nieuwkomers, die bij de Hoge Raad kwamen werken nadat zij vertrokken was. Ook die weten dat zij als rechterlijk ambtenaar werkte bij de Hoge Raad en vast ook wel "dat zij zo aardig was" en zo zielig vanwege die barbaar van een echtgenoot.

    1.3Zij heeft, al voordat zij in 1986 de samenwoning verbrak, bij de Hoge Raad als (hulp)griffier, vertrouwelijke zittingen achter gesloten deuren in de raadkamer mogen bijwonen en moet dus veel (kunnen) weten over het optreden van de diverse raadsheren, hun voorkeuren, hun zwakke punten, vooringenomenheid en hun zonden die niet naar buiten mogen komen, niet buiten die gesloten deuren, en zeker niet buiten die voordeur. Enz. enz. enz.


  2. -- Ondemocratische opstelling van de Hoge Raad.

    Het IRM-rapport is bekend; het werd d.d. 5 december 1996 formeel aan de President van de Hoge Raad overhandigd, evenals aan de Tweede Kamer en aan de Minister van Justitie. Maar de IRM-groep heeft meermalen, daarbij gesteund door de Registratiekamer, ten behoeve van feitelijke analyse en studie, verzocht om inzage in door de Hoge Raad in het openbaar uitgesproken arresten. Dat is steeds totaal van de hand gewezen. Dat versterkt het vertrouwen in de Hoge Raad niet, omdat het onvermijdelijk de vraag oproept wat men eigenlijk te verbergen heeft. Ik kan niet aan de indruk ontkomen dat mijn betrokkenheid bij het IRM-rapport, een paginagroot artikel in de Telegraaf in november 1997 en publicaties op het Internet mij niet in dank worden afgenomen. Diegenen die een en ander wellicht bezwaarlijk vinden, zouden zich kunnen realiseren dat het juist mijn ervaringen met de rechtsgang in Nederland sinds 1986 geweest zijn, die mij geen andere keuze lieten. Ik maak slechts gebruik van mijn grondwettelijke vrijheid van meningsuiting.


  3. -- De Procureur-generaal bij de Hoge Raad.

    Het indienen van bepaaldelijk goed gegronde klachten sinds 1986 heeft het volgende beeld gegeven. Alle klachten, hoe ernstig ook, worden met smoezen, drogredenen, sofistisch woordillusionisme en aperte trucs afgewimpeld. Dit is keihard aantoonbaar in strijd met de wet en met de bedoeling van de wetgever. Kortheidshalve verwijs ik op dit moment naar de inhoud van een decennium aan briefwisseling met de Procureur-generaal bij de Hoge Raad. Dit verdient een meer extensieve analyse, die ik op korte termijn hoop af te ronden. Samenvattend schreef ik in mijn brief d.d. 5 oktober 1998 aan de President van de Hoge Raad:

      "En daar is bijgekomen het optreden van de Procureur-generaal bij de Hoge Raad die de klachtregeling Wet Rechterlijke Organisatie niet hanteert als ombudsregeling, zoals de bedoeling was, maar als een afdekinstrument om stelselmatig het hoofd af te wenden voor wangedrag van rechters. Daarmee zijn de rechters de facto boven de wet geplaatst en kunnen zij zich gaan gedragen alsof zij totalitaire macht hebben. Zonder dat had deze situatie niet zo ver uit de hand kunnen lopen."


  4. -- de Raadsheren van de Hoge Raad

    De eerste cassatieprocedure betreft in essentie de gehele boedelscheiding. Het arrest dateert van 28 maart 1997. (No 16.201 , Eerste kamer)

    4.1 Dat arrest is naar mijn mening, voor een ieder die zich in oordeel wil baseren op feiten, een evident gelegenheidsarrest dat bol staat van vage suggestieve kreten, om haar totaal in de kaart te spelen en mij zoveel mogelijk te benadelen. Het arrest geeft geen eenduidige beslissingen: het dictum wijst terug naar de overwegingen, zodat partijen door kunnen vechten. Na 12 jaar nog geen eenduidigheid: een schande.

    DE 'hamvraag' van de gehele boedelscheiding (haar Deense rekening) is sinds het vonnis van de rechtbank in 1994 slechts ontweken en in opgeklopt schuim weggedrukt, maar in ieder geval tot op de dag van vandaag niet opgelost. Voor de rechtbank kwam na 8 jaar procederen en na zorgvuldige bewijsopdrachten waarbij zij totaal faalde, met harde feiten vast te staan dat zij geen enkele aanspraak op mij had, ook niet op mijn Zwitserse gelden. Daarmee kwam ook het criminele karakter van haar bankoverval in 1986 volledig vast te staan. In hoger beroep voor het Hof werden alle keihard vaststaande feiten 'gewoon' genegeerd of 'weggedacht' op uitermate bedenkelijk manier. Daarmee werd zij voor de bankoverval schoongewassen. Dit is door de Hoge Raad gedekt.

    Fundamentele juridische rechtsbeginselen zijn stelselmatig geschonden, door het Hof en door de Hoge Raad. Wat hiermee werd bereikt, en naar mijn inzicht werd beoogd, is dat haar valsheid in geschrifte, verduistering, diefstal, overval op mijn Zwitserse bankrekening werden 'weggetoverd'. Daarin ligt de kern. Dus: geen eerlijk proces.

    Vaststaand feit is dat de Raadsheren van de Hoge Raad niet eens om de schriftelijke verslaglegging van de cruciale zitting voor het Hof hebben gevraagd; geen proces-verbaal, geen aantekeningen van de griffier, niets. Alleen dat al zou grond voor nietigheid moeten zijn. Inmiddels heeft de Minister van Justitie in antwoord op vragen uit de Tweede Kamer beschreven hoe in geval van cassatie van de zitting voor het Hof een proces-verbaal wordt opgemaakt, dat als onderdeel van het dossier naar de Hoge Raad wordt gestuurd.

    Het is schrijnend duidelijk dat het arrest al helemaal niet overeenkomt met de juridische opvattingen in 1986, toen zij het huwelijk afbrak (22 mei 1986). Latere (sterk veranderde) jurisprudentie loslaten op een situatie een decennium eerder, moet neerkomen op terugwerkende kracht en dat is toch niet toegestaan. De President van de Hoge Raad is verantwoordelijk voor de zogenaamde allocatie d.w.z. de vraag: welke raadsheren behandelen welke zaak. Geen van de op deze zaak gezette raadsheren verschoonde zich. Ik ben van mening dat alle 5 raadsheren zich hadden moeten verschonen en dat zij ook nooit op deze zaak gezet hadden mogen worden. De keiharde feitelijke gegevens over die vijf raadsheren had ik ten tijde van het arrest van maart 1997 nog niet of slechts onvoldoende tot mijn beschikking, vooral omdat gegevens over de loopbaan van leden van de rechterlijke macht niet vrijelijk zonder meer voor de burger beschikbaar zijn.

    Dus: aan de voorwaarde van de noodzakelijke onpartijdigheid van de rechter is ook al in objectieve zin niet voldaan. Voor de tekst van mijn klacht naar 'Straatsburg' op basis van artikel 6 EVRM heb ik een analyse gegeven; zie burhoven.htm .

    4.2 Er is sprake van een nog lopende cassatieprocedure die betreft de ontwikkeling van de en/of- rekening na haar vertrek d.d. 22 mei 1986. Nadat de samenstelling bekend werd van de kamer van de Hoge Raad die zich hierover zou buigen, heb ik de over deze raadsheren beschikbare gegevens verzameld en vier van die vijf raadsheren gewraakt. (Zie brief d.d. 4 oktober 1998 aan de president van de Hoge Raad). Ik ben en blijf van mening dat zij zich hadden moeten verschonen. Dit is conform de wet en hun ambtseed een verplichting, in geval van zoals de wet dat stelt: feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. En daaraan wordt dan altijd vroom toegevoegd dat de minste schijn vermeden dient te worden. Het lijkt mij voor iedereen duidelijk dat niet verwacht werd dat ik over de noodzakelijke gegevens zou kunnen beschikken.


  5. -- De President van de Hoge Raad.

    Verwezen zij naar de briefwisseling met de President. Diens opstelling in correspondentie is verre van onzijdig geweest. Mijn ex-echtgenote stond / staat klaarblijkelijk met de President op voornamenbasis inbegrepen tutoyering. De President van de Hoge Raad wendt stelselmatig het hoofd af. De benadering van zijn kabinetschef, de griffier, is al helemaal niet onpartijdig geweest en komt eerder neer op voortdurende grove tegenwerking. Van de zijde van President en zijn kabinetschef heb ik in essentie niets dan weerstand ondervonden.

    5.1 Zo werd correspondentie tussen de President en mij, zonder dat mij iets werd gevraagd, aan Mw. Mr. M.C.M. de Kroon toegespeeld. Zij maakte daarvan gebruik voor uitgebreide gedramatiseerde schuimklopperij voor de raadsheren van het Hof in de boedelscheiding. En met succes.
    5.2De kern van 12 jaar boedelscheiding ligt in het begin, d.w.z. valsheid in geschrifte, verduistering of simpel gezegd de bankoverval in valse hoedanigheid op mijn bankrekening in Zwitserland in juni 1986. Dat men bij de Hoge Raad huiverig is te erkennen dat van een gerechtsauditeur bij de Hoge Raad bleek dat zij niet terugdeinsde voor bancair optreden in valse hoedanigheid, inbegrepen imitatie van een handtekening, is begrijpelijk. Dat hierop NOOIT gereageerd is van de zijde van de President van de Hoge Raad is onbegrijpelijk en zeer bedenkelijk. Bovendien dringt zich daardoor onvermijdelijk de vraag op of zij al voor haar frauduleuze bankoverval in 1986 bij voorbaat heeft geweten dat en door wie zij daarmee onvoorwaardelijk gedekt zou worden.

    5.3 Ook valt menselijk best te begrijpen dat de Hoge Raad niet van harte onder ogen wil zien dat een gerechtsauditeur fiscale zaken bij de Hoge Raad buitenlandse gelden en inkomsten daarvan voor de fiscus verzweeg. Als dat al mogelijk is voor (slechts) een gerechtsauditeur, wie doet er dan verder nog wat bij de Hoge Raad?

    5.4 Toen was in het najaar 1990 haar escapade met de fiscus. Naar later het "verhaal" ging, kreeg zij met één telefoontje zonder slag of stoot van de fiscus de fiscale gegevens van mijn Zwitserse bankrekening. Dit gaat natuurlijk niet aan in verband met geheimhoudingsplicht en privacy. De Nationale Ombudsman concludeerde na een zorgvuldig onderzoek dat het optreden van de Minister van Financiën, toen de heer Kok, onbehoorlijk geweest was. Dit soort criminele collusie tussen een gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad enerzijds en de Inspecteur van belasting anderzijds, hoort niet voor te komen. Echter: dit werd afgedekt door de President van de Hoge Raad die haar met een je/jij-briefje in de gelegenheid stelde te ontkennen dat zij daarbij haar functie bij de Hoge Raad had gebruikt. Evident is dat als iemand zo ernstig misbruik maakt van de eigen functie, die persoon ook wel achteraf kan en zal ontkennen dat dat het geval is geweest. Ik wees daarop, maar die argumentatie liet de President van de Hoge Raad koud. Wel heb ik gehoord dat zij vanwege deze affaire de Hoge Raad achter zich moest laten. Was dat misschien die ene druppel die de emmer deed overlopen?

    5.5 In verband met het (tot op de dag van vandaag) ontbreken van een proces-verbaal c.q. aantekeningen van de griffier) van de cruciale zitting voor het Hof, waarover de Hoge Raad in cassatie uitspraak deed, verzocht ik inzage in het griffiedossier van de Hoge Raad in deze zaak. De Griffier weigerde en aansluitend heeft ook de President mij expliciet en tot op de dag van vandaag de toegang geblokkeerd tot het griffiedossier in mijn eigen zaak. Dit is én bedenkelijk én verdacht. Zie ook punt 4.1.

    5.6 Over de vraag wie er verantwoordelijkheid draagt voor een gerechtsauditeur van de Hoge Raad stuurde ik een notitie (zie bijlage) aan de President en wel omdat mijn analyse uitwees dat de eerstverantwoordelijke de President is en dat in laatste instantie verantwoordelijk is de Minister van Justitie. Aansluitend kreeg ik bericht dat ik niets nieuws naar voren had gebracht, en dat ik daarom niet moest verwachten dat ik nog verder antwoord zou krijgen op brieven. Dat maakt de indruk dat het de President zeer pijnlijk moet hebben getroffen gewezen te worden op zijn eigen verantwoordelijkheid in deze.

    Dit is eens te meer opvallend omdat mijn analyse voluit bevestigd werd door de Minister van Justitie in antwoord op vragen gesteld door een lid van de Tweede Kamer. Onvermijdelijk dringt het beeld zich op dat de president het hoofd afwendt voor zijn verantwoordelijkheid in deze en dat is toch wel curieus, gezien de precaire samenhang met genoemde incidenten van valsheid in geschrifte, valse handtekeningen, belastingontduiking, collusie met de fiscus en dergelijke. Ook roept dat nogmaals de prangende vraag op of Mw. Mr. M.C.M. de Kroon goede redenen had geheel overtuigd te zijn van onvoorwaardelijk protectie aan de zijde van de Hoge Raad.

    5.7 In september 1997 richtte ik mij met een klacht tot "Straatsburg" in het kader van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Tot mijn verbijstering heeft men mijn klacht niet in behandeling willen nemen. Dat kán eenvoudig niet. In mijn relaas onder de titel "Met Recht Rot" stelde ik daarover:

      "Ja, zelfs het Hof van de Rechten van de Mens in Straatsburg wenst dit niet eens te onderzoeken, kennelijk vanwege de betrokkenheid van de Hoge Raad ! Zijn in Europa rechterlijke ambtenaren ook internationaal compleet boven de wet geplaatst ? Of alleen als zij bij de Hoge Raad werken? Of komt dat door het blote feit dat de huidige President van de Hoge Raad namens Nederland zes jaar lang Raadsheer was in dat Hof van de Rechten van de Mens en nu nog daarbij betrokken is? "

    5.8 Ik roep punt 4.2 hiervoor in gedachten. Ik zag mij genoodzaakt vier raadsheren van de Hoge Raad te wraken, op naar ik meen zeer goede gronden. Cruciaal zijn daarbij gegevens die voor de gewone burger niet zomaar openbaar toegankelijk zijn. Daarop probeerde de Hoge Raad mijn wraking te pareren door te beweren dat conform een arrest uit 1985 een handtekening van een advocaat nodig was. En iedereen die met de pootjes op de grond staat weet dat (vrijwel) geen advocaat bereid is dat te doen. Ik reageerde met de argumenten dat die voorwaarde niet alleen niet in de wet staat, maar ook dat het wetsartikel waarop dat arrest gebaseerd was, niet meer bestond. De wet is in deze sterk gewijzigd.

    Daarna kreeg ik te horen dat de verplichte procesvertegenwoordiging van toepassing was, dat ik dus voor de wraking een handtekening nodig had van mijn eigen advocaat bij de Hoge Raad (en die handtekening is nog moeilijker te verkrijgen) en dat men zonder die handtekening na 2 november 1998 'gewoon' door zou gaan. In mijn gemotiveerde antwoord plaatste ik kanttekeningen bij de juistheid en bij het morele gehalte van die opstelling. Immers: een wraking is geen handeling tussen partijen. Daarop verklaarde de president dat de ultimatieve datum vervallen was en dat de kwestie werd doorgegeven aan een kamer. Daarop reagerend heb ik opgemerkt dat het wat bizar lijkt de wraking te verwijzen naar juist die kamer waarvan ik vier raadsheren had gewraakt. Dat is zoiets als aan een hoertje vragen te bewijzen dat zij nog maagd is.

    Aansluitend is mij medegedeeld dat de kwestie doorgegeven zal worden aan weer een andere kamer van de civiele sectie. De samenstelling wil men mij niet meedelen, maar van de verzameling van tien raadsheren waaruit een kamer van vijf moet worden samengesteld kan ik, weer op basis van harde feitelijke gegevens, laten zien waarom naar mijn mening in ieder geval negen van de tien zich dienen te verschonen. Deze gang van zaken laat een zeer curieuze en weinig professionele indruk achter en voor ieder gewoon mens kan duidelijk zijn, dat de Hoge Raad geprobeerd heeft in strijd met de wet en met rechtsregels eigen bevoegdheden te benutten om een oneigenlijk obstakel te creëren om maar niet deze zo harde en onaangename wraking onder ogen te hoeven zien.

    Deze afwikkeling staat haaks op de begrippen 'eerlijk proces' en 'onpartijdige, onafhankelijk rechter' en komt naar mijn inzicht neer op een schrijnende schending van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Wat moet ik nog voor vertrouwen kunnen hebben? Hoe dit verder ook afloopt, de feiten zijn feiten zijn feiten en de benadering van de Hoge Raad en de positionering zijn pijnlijk duidelijk.


  6. -- Gebeurtenissen sinds het arrest d.d. 28 maart 1998

    6.1 De lezer wordt verzocht het saillante deel van mijn relaas "Met Recht Rot", bijlage hierbij' te lezen. Zij legde eind 1997 beslag op mijn inkomen. Uiteindelijk moest de rechter wel tot de conclusie komen dat er geen juridische titel voor dat beslag was geweest. Maar de in beslag genomen gelden kreeg ik niet terug ! Zij mocht die gelden ongevraagd ! behouden als voorschot! Dit is puur machtsmisbruik en willekeur, zoals steeds in het belang van Mw. Mr. M.C.M. de Kroon. Ook dit is door de Procureur-generaal bij de Hoge Raad afgedekt. In juli 1998 merkte ik in mijn relaas "Met Recht Rot" al op: "Nu ben ik rijp voor de slacht. Er is alleen nog maar één rechter in Den Haag nodig die even soepeltjes zijn ambtseed wil schenden om mijn ex haar zin te geven".

    En zó is het gegaan: met één rechter Mr. Paris op een achternamiddag in een klein achterkamertje van de rechtbank te Den Haag. Mijn advocaat verzocht schriftelijk de zaak te verwijzen naar elders, bijvoorbeeld Utrecht. Dit werd geweigerd. Door wie ? Door de president van de rechtbank te den Haag, Mr. A.H. van Delden die mijn ex-echtgenote persoonlijk kent en die ik in het kader van een zitting voor het Hof van Discipline d.d. 6 juli 1998 moest wraken toen hij weigerde zich te verschonen. Zij wordt nu in de kaart gespeeld door middel van een kort geding, een kort geding waarin zij circa een half miljoen gulden heeft geëist als "voorschotje". Dit is evident misbruik van het kort geding als rechtsmiddel. En ik ben na 12 jaar procederen al geruïneerd.

    Bij brief d.d. 13 september 1998 wraakte ik de president mr. A.H. van Delden, zijn rechtbank en de rechters ervan. Dit werd, in strijd met de wet, genegeerd. De vice-presidenten van de rechtbank informeerde ik per fax; antwoord kreeg ik niet. Deze onrechtmatige gang van zaken werd voorgelegd aan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad. Hij wendde het hoofd af, in strijd met de wet. Voor een volgende zitting d.d. 7 oktober 1998 wraakte ik per brief d.d. 5 oktober mr. A.H. van Delden en vice-president Paris. Ook die wraking werd genegeerd in strijd met de bepalingen in de wet. De Procureur-generaal heeft ook dat in strijd met de wet afgedekt. Het resultaat van de zitting waar ik niet bij was is: ik moet een "voorschot" betalen van fl 200.000 en anders mag mijn ex-echtgenote, ex-gerechtsauditeur van de Hoge Raad weer beslag op mijn inkomen gaan leggen, dit maal nadat wel, uit het niets, juridische titel gecreëerd werd. Hierbij gaat het helemaal niet om een voorschotje, maar het gaat erom met medeweten van, c.q. op instigatie van, c.q. in medeplichtigheid van de Hoge Raad (Procureur-generaal en President) mij de middelen van bestaan te ontnemen.

    6.2 Bij brief d.d. 3 november 1998 (zie bijgaande kopie) liet mijn advocaat plotsklaps weten dat hij zijn activiteiten voor mij beëindigde; dit is meervoudig in strijd met de wet. Maar waarom dan toch? Op last van de Deken van het arrondissement Den Haag in opdracht van Mr. A.H. van Delden, president van de rechtbank Den Haag. Ook dit is evident op last van , c.q. met instemming van de Hoge Raad. Die brief is te grof voor woorden, komt neer op misbruik van macht en op ronduit chantage. Gesteld wordt: een en ander zou nog wel kunnen mits ik schriftelijk afzie van persisteren in wrakingsacties en dergelijke.

    Hier probeert men te treden in mijn wettelijke fundamentele rechten. In welke wrakingsactie persisteer ik dan wel? Juist: in de wraking van raadsheren van de Hoge Raad. Zie punt 5.8. Het is perfect duidelijk: ik heb het gewaagd op de door de Hoge Raad bedachte conditie van een handtekening van een advocaat, c.q. mijn advocaat met kracht van argumenten te reageren en de noodzaak en rechtmatigheid van zo'n eis in twijfel te trekken. Dat roept om wraak. Wat doe je dan ?

    6.3 Wat doe je met zo'n dwarsligger die het in zijn hoofd haalt zich niet neer te leggen bij gewoon als een lammetje stilletjes afgeslacht worden op basis van macht; macht van de Hoge Raad dan wel te verstaan. Nou, die verklaar je vogelvrij. Heel eenvoudig: neem die lastpost eerst de middelen van bestaan af door hem te knevelen met een gigantische geldelijke last en aansluitend ontneemt je hem de toegang tot rechtsmiddelen door zijn advocaat, die zich niet kan permitteren de toekomst van zijn kantoor in de waagschaal te stellen, te dwingen dat lastpak subiet als cliënt te laten vallen.

    Het is logisch is dat je dat doet via diezelfde president van de rechtbank die al een paar maal de wet in de hoek trapte in het belang van de hem bekende Mw. Mr. M.C.M. de Kroon, ex-gerechtsauditeur van de Hoge Raad, en natuurlijk ook via de Deken van de advocaten te Den Haag, zodat het vrijwel onmogelijk wordt voor die opstandeling om nog een andere advocaat te krijgen ook. Goede regie, toch? Dus: ten gronde richten en verzet onmogelijk maken. Vogelvrij. En dat in het Nederland waar men zich zo druk maakt over mensenrechten elders. Hier passen slechts kwalificaties als volstrekt onacceptabele gangstermethoden.

    6.4 De recente gebeurtenissen hebben mij ten zeerste gesterkt in mijn overtuiging van de volledige juistheid van mijn wraking(en) van raadsheren van de Hoge Raad.


  7. -- De kern van mijn ervaringen:

    Onvoorwaardelijke protectie en bevoordeling van een gerechtsauditeur van de Hoge Raad, door rechters, raadsheren en zelfs door de Procureur-generaal en de President van de Hoge Raad, ook in geval van uiterst kwalijk optreden zoals diefstal, verduistering, bancaire fraude of iets dergelijks, waarop de wetgever straffen van jaren gesteld heeft. Het gaat om door de Hoge Raad gelegaliseerde contractbreuk, verduistering en diefstal en om ongelimiteerde materiële bevoordeling. En om de macht iemand compleet kapot te maken.


      BIJLAGE III

    Notitie d.d. 29 januari 1998

    De formele positie van een gerechtsauditeur (van de Hoge Raad)

    Wat is een gerechtsauditeur eigenlijk, wat voor status heeft die, en wie draagt er (mede) verantwoordelijkheid voor de benoeming en voor het gedrag van een gerechtsauditeur van de Hoge Raad? De functie van gerechtsauditeur is in de wet geregeld in de artikelen 108, 109 en 110 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie. Gerechtsauditeurs zijn klaarblijkelijk een soort van hulptroepen ter ondersteuning van een gerecht blijkens art. 110 Wet Rechtelijke Organisatie: "De gerechtsauditeurs staan het gerecht in zijn werkzaamheden bij"

    Is een gerechtsauditeur wel of niet lid van de rechterlijke macht? Een positief antwoord op die vraag wordt gesuggereerd door de Naamlijst Leden van de Rechterlijke Macht van het ministerie van Justitie waarin de functie van gerechtsauditeur vermeld wordt. Maar in dat door het ministerie gedrukte, maar niet voor breed openbaar gebruik beschikbare geschrift, figureren ook functionarissen van het Openbaar Ministerie, zoals officieren van Justitie en ook griffiers en die zijn allen justitiële ambtenaren die niet behoren tot de rechterlijke Macht.

    De gerechtsauditeurs hebben duidelijk niet de status van lid van de Rechterlijke Macht, zoals ook moge blijken uit artikel 110, 2 Wet R.O. dat stelt dat een gerechtsauditeur gemachtigd kan worden o.m. de vertrouwelijke beraadslaging van rechters in de raadkamer bij te wonen. De conclusie kan slechts zijn dat gerechtsauditeurs justitiële ambtenaren zijn en geen rechterlijke ambtenaren in de zin van lid van de Rechterlijke Macht. De president van het gerecht waaraan de gerechtsauditeur is toegevoegd is volgens art. 14 Wet R.O., lid 1 bevoegd gerechtsauditeurs die zich misdragen, bijvoorbeeld optreedt in strijd met de waardigheid van het ambt, "de nodige waarschuwing te doen".

    Organisatorische logica gebiedt aan te nemen dat deze bevoegdheid complementair ook impliceert de verantwoordelijkheid van de president om actief op te treden in geval van een misdraging van een gerechtsauditeur. Zulks eens te meer omdat volgens de Wet R.O. artikel 108, lid 1 gerechtsauditeurs zijn toegevoegd aan de president van het gerecht in casu. Wie is verantwoordelijk voor de benoeming van een gerechtsauditeur in tijdelijke of in vaste dienst

    Ook dat is gedefinieerd in de Wet Rechterlijke Organisatie en wel in artikel 108 R.O.. De aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt door de minister van Justitie na overleg met de betrokken president, in casu dus de President van de Hoge Raad. De benoeming in vaste dienst gaat bij Koninklijk Besluit op voordracht van de minister van Justitie na overleg met de President, in dit geval de President van de Hoge Raad. Maar als er nou eens iets echt goed misgaat? Wat gebeurt er dan?

    In de realiteit blijken misstappen van leden van de rechterlijke macht nooit of slechts bij uiterste uitzondering, als er geen houden meer aan is, naar buiten te komen. Rechters moeten door de burger gezien worden als bovenmenselijk perfect; de reputatie van de beroepsgroep is van levensbelang. Algemeen is bekend dat de Rechterlijke Macht een gesloten systeem is en dat discutabel gedrag binnenskamers wordt gehouden omdat met alle middelen naar buiten toe de façade overeind moet worden gehouden.

    Zo is ook duidelijk dat de regeling (Wet R.O. art. 14 a en volgende), bedoeld als "ombudsregeling", waarbij de burger op papier een klachtmogelijkheid is gegeven voor wat betreft optreden van rechters, de facto als zodanig buiten werking gesteld is, in essentie in strijd met de wet en met de bedoeling van de wetgever. En de burger moet maar blij zijn met deze spreekwoordelijke 'dode mus'. Zie voor onderzoek en bevindingen ter zake het IRM-rapport.

    Al helemaal is niet duidelijk waarom justitiële ambtenaren zouden kunnen profiteren van de bijkans volslagen immuniteit die de rechterlijke macht zich voor haar leden heeft aangemeten; daarvoor is geen enkele grond. Hoe ver gaat de protectie? Zijn er daaraan eigenlijk wel grenzen? De vraag dringt zich onvermijdelijk op waar dan wel de grens ligt waarbij dergelijke protectie van kastegenoten overgaat in misbruik van eigen bevoegdheden. Die vraag is niet eenvoudig op basis van feiten te beantwoorden, al is het maar omdat externe informatie juist ontbreekt, maar duidelijk is dat de bescherming van de eigen groep en van de reputatie zéér ver gaat. Wat als een gerechtsauditeur (fiscale zaken !) van de Hoge Raad (!) vervalt tot uiterst bedenkelijk gedrag?

    En als dat gedrag apert wederrechtelijk is of van criminele aard, in casu het karakter heeft van optreden in valse hoedanigheid in bancair verkeer (inbegrepen valse handtekeningen) voor een groot bedrag, diefstal, verduistering of iets van vergelijkbare aard ? Dat KAN NIET, ja dat BESTAAT NIET en komt dus evident ten zeerste in aanmerking om met alle middelen afgedekt te worden. Wie worden met ernstige misdragingen van een gerechtsauditeur (in casu van de Hoge Raad) in (zeer) ernstige mate gecompromitteerd?

    Het antwoord zal duidelijk zijn. In de eerste plaats de minister van Justitie; die heeft immers de nek uitgestoken ten aanzien van de benoeming. Immers: iemand voorstellen voor een benoeming als gerechtsauditeur per Koninklijk Besluit om dan later geconfronteerd te worden met zaken zoals belastingontduiking, ja zelfs bancair optreden in valse hoedanigheid (omvang: ca. fl 150.000 !), inbegrepen het namaken van een handtekening, door een gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad. Dat roept dan uiterst pijnlijke vragen op. Crimineel optreden van een gerechtsauditeur van de Hoge Raad ?.

    Wie is verantwoordelijk voor een blunder van dien aard en omvang ? Is er dan vóór de tijdelijke benoeming resp. de benoeming in vaste dienst wel voldoende zorgvuldigheid betracht bij het beoordelen van (het karakter en de integriteit van) die gerechtsauditeur ?! En die benoeming is gebeurd na overleg met de President van de Hoge Raad, die dus (naast de verantwoordelijkheid voor het gedrag van een per slot van rekening aan de president toegevoegde gerechtsauditeur) ook dáárvoor medeverantwoordelijkheid draagt. Dat KAN gewoon NIET. Hoe is het dan mogelijk dat die tot een positief oordeel kwam? Er doemen dan zéér pijnlijke vragen op; dat snijdt in het vlees van de minister van Justitie (!) en van de President van de Hoge Raad (!).

    Dat een bij de Hoge Raad werkzame gerechtsauditeur zich schuldig heeft gemaakt aan frauduleus optreden moet men wel zeer schadelijk vinden voor de reputatie van de minister van Justitie, voor de rechterlijke macht en voor de (President van de) Hoge Raad. Zoiets mag in de buitenwereld niet bekend worden. Is dan niet te stellen met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat men zijn toevlucht heeft genomen tot het met alle middelen wegdenken en afdekken van die in harde feiten vaststaande feiten ? Maar als zo'n gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad dan later ook nog vanuit de Hoge Raad, naar het verhaal gaat met één telefoontje, zonder slag of stoot vertrouwelijke fiscale gegevens krijgt van haar ex-man, teneinde die gegevens uit te spelen in een kort geding in de boedelscheidingsprocedure waarin zij gewikkeld is? En als de Nationale Ombudsman dit gaat onderzoeken (en later tot het oordeel komt van onbehoorlijk optreden van de minister van Financiën, als verantwoordelijk voor de Fiscus)?

    Welke oplossing ligt dan meer voor de hand dan dat zo'n handtekeningvervalsende jurist 'soepeltjes' aan een andere passende baan (in casu het ministerie van Financiën) geholpen wordt na voorzien te zijn van een gloedvolle beoordeling waarin de ware gebeurtenissen natuurlijk geheel niet vermeld worden. De Procureur-generaal van het Gerechtshof te Den Haag heeft dan ook gesteld dat gerechtsauditeur in kwestie coulant moest worden behandeld omdat zij mede door die affaire al haar baan bij de Hoge Raad was kwijtgeraakt. Maar zo HOORT het natuurlijk helemaal niet! En dat weet de bewuste gerechtsauditeur heus ook wel.

    Is het dan niet evident dat 'men' in het systeem met deze vorm van sauveren zich zeer kwetsbaar maakt, omdat men in de hand werkt dat dezelfde gerechtsauditeur pressie uitoefent en zal insisteren steeds weer opnieuw te worden geprotegeerd. Ad infinitum. Wanneer gaat dergelijke protectie het karakter krijgen van een Cosa Nostra ? Welke garantie is er dat dit soort protectie niet ten koste gaat van een derde ? Voor zover mij bekend: GEEN. Die derde is dan natuurlijk in de eerste plaats diegene die door het optreden van de bewuste gerechtsauditeur in valse hoedanigheid bancair getild werd en die aansluitend de nadelen ondervindt van de onvoorwaardelijke, ook juridische protectie van de bewuste gerechtsauditeur. Hoe gaat dat in de realiteit ?

    Wat ik meemaak, nu al bijna 12 jaar lang, komt volledig en in detail overeen met stelselmatige protectie, meer specifiek systematische materiële bevoordeling van een (ex-)gerechtsauditeur van de Hoge Raad in het kader van een echt/boedelscheiding en klaarblijkelijk onvoorwaardelijk afdekken van gedragingen, die door normale mensen zonder meer worden beschouwd als crimineel. Wat is hieraan rechtens in Nederland nog te doen ? Wie het weet, mag het zeggen. Graag. Kunnen de minister van Justitie en de President van de Hoge Raad onbeperkt blijven volhouden dat er NIETS aan de hand is ? Het lijkt mij dat de bewijslast langzamerhand toch wel bij hen komt te liggen, en dat solide onderzoek door neutrale derden absoluut geboden is.


    Wet op de Rechterlijke Organisatie

Art. 14

  1. De presidenten zijn bevoegd, ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie, aan de leden van hun college, de gerechtsauditeurs, de griffiers, de substituut-griffiers en waarnemend griffiers, die de waardigheid van hun ambt, hun ambtsbezigheden of ambtsplichten verwaarlozen, of die zich schuldig maken aan de overtredingen in artikel 11, eerste lid onder D bedoeld, na hen in de gelegenheid te hebben gesteld om te worden gehoord, de nodige waarschuwing te doen.


Gerechtsauditeurs.

Art. 108

  1. Bij de gerechten in deze wet genoemd, kunnen gerechtsauditeurs in tijdelijke of vaste dienst worden aangesteld. Zij zijn toegevoegd aan de president van het college of de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, bij het kantongerecht waarbij zij zijn aangesteld.
  2. De aanstelling in tijdelijke dienst geschiedt door Onze Minister van Justitie; de aanstelling in vaste dienst geschiedt bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie.
  3. Onze Minister van Justitie verleent geen aanstelling in tijdelijke dienst en doet geen voordracht voor een aanstelling in vaste dienst dan na overleg met de betrokken president of kantonrechter.
  4. Gerechtsauditeurs worden aangesteld in de rang van senior-gerechtsauditeur of gerechtsauditeur.


Art. 109.

    Tot gerechtsauditeur kunnen alleen worden benoemd zij die aan een universiteit dan wel de Open Universiteit waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft het recht om de titel meester te voeren hebben verkregen.

Art. 110

  1. De gerechtsauditeurs staan het gerecht in zijn werkzaamheden bij.
  2. De president van het college onderscheidenlijk de kantonrechter, oudste in rang van benoeming, kan hen machtigen de niet-openbare terechtszittingen en andere gerechtelijke verrichtingen, alsmede bijeenkomsten in raadkamer van het college of kantongerecht bij te wonen. NCBJ, 98-01-29


    BIJLAGE IV

De huwelijksvoorwaarden van 1969 in perspectief.

  • expliciete uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen
  • de vrouw heeft geen enkele financiële verantwoordelijkheid voor het huwelijk
  • de man neemt de gehele financiële verantwoordelijkheid, maar hetzelfde artikel stelt dat enige vrijwillige bijdrage van de zijde van de vrouw niet leidt tot een aanspraak op de man
  • verrekenbeding
  • recompense-artikel dat enige bescherming geeft van privé-gelden als het nodig zou zijn om daaruit ten behoeve van het huwelijk te putten

    De vrouw kon verwachten dat zij:

  • gevrijwaard zou zijn en blijven van enige financiële verplichting vanuit het huwelijk
  • de helft zou krijgen van de door de man uit werk overgehouden spaargelden


Daaraan is voldaan; en de rechtbank wees al haar aanspraken af.

Bewezen is:

  • ik heb altijd een goed salaris gehad en er is nooit sprake geweest van enige noodzaak voor een bijdrage van haar zijde.
  • voorzover er van haar zijde is bijgedragen, is dat steeds geheel vrijwillig geweest
  • van door mij met werk gespaard geld heb ik in 1973 haar de helft overgemaakt naar een Deense bankrekening uitsluitend op haar naam, waarvoor ik niet gemachtigd was. Daarmee voldeed ik aan de betalingsverplichting van het verrekenbeding. Daarna is er niet meer overgespaard.
  • ik heb aan de verplichtingen van het huwelijkscontract voldaan

Waarom zou ik haar dan aan het eind van het huwelijk in 1986 nog iets schuldig zijn?


Resultaat na 12 jaar procederen:

  • mijn bestaan is verwoest; ik ben geruïneerd en word afgemaakt
  • astronomische eisen van haar zijde; circa een half miljoen !
  • nu moet ik een zogenaamd 'voorschot' betalen van fl 200.000; gebaseerd op niets dan leugen
  • de burgerlijk rechter in Nederland is gebonden aan het principe van de partij-autonomie en mag niet zomaar afwijken van een contract tussen partijen. Dat is hier wel gebeurd. Ook zijn zo ongeveer alle fundamentele rechtsbeginselen geschonden. Dat mag ook de Hoge Raad niet; ook niet met misbruikte kreten als 'kennelijk, redelijk en billijk'. Wat is er nu 'redelijk en billijk' aan mijn situatie? Maar ook Raadsheren van de Hoge Raad achten zich niet meer gebonden aan hun ambtseed.
  • zij heeft voor al haar aanspraken nog nooit één grein van bewijs overgelegd
  • één maal hield de rechter haar aan de bewijslast; zij kreeg bewijsopdrachten en faalde totaal
  • de rechter mag niet iets toewijzen als dat betwist is, maar niet bewezen. Ook mag de rechter niet iets toewijzen dat niet eens is geëist; dat gebeurt hier wel.
  • de rechter mag al helemaal niet iets toewijzen aan één partij die een aanspraak stelt, maar niets bewezen heeft terwijl de tegenpartij tegenbewijs geleverd heeft.
  • de rechter mag niet treden in privé-bezit dat valt buiten het huwelijk gezien de contractuele totale uitsluiting van gemeenschap van goederen. Nu wordt de helft van wat er over is van mijn erfenis 'zomaar' aan haar toebedeeld, terwijl háár erfenissen worden 'weggedacht'. Zelfs is het zo dat ik van de dingen die ik erfde uit ouderlijk huis, de helft van de waarde aan haar moet geven! De facto blaast de Hoge Raad de huwelijksvoorwaarden op; iedere Nederlander zij gewaarschuwd. De Hoge Raad heeft zo voor haar fraude, verduistering, contractbreuk en diefstal gelegaliseerd. Zij nam geen enkele financiële verantwoordelijkheid voor het huwelijk, maar haar eisen van ongeveer een half miljoen gulden zijn nu afgeleid van twee zaken die beide van mij afkomstig zijn:
  • mijn erfenis of wat er van over is
  • door mij met werk overgespaard inkomen, waarvan zij de helft al kreeg.

Het huwelijk mag toch niet voor haar, omdat zij als juriste van bij de Hoge Raad totale macht kreeg, een goudmijn zijn om onbeperkt te plunderen en een vrijbrief om mij ten gronde te richten. En dat alles omdat onder meer haar frauduleuze bankroof op mijn Zwitserse rekening moest worden afgedekt.


    Hoogachtend,

    Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA, 98-11-04 tel + fax: 070 5118922 van Polanenpark 58 2241 RS Wassenaar

 
 
 
BIJLAGEN:

  • brief d.d. 10 november 1998 aan de Procureur-generaal bij de Hoge Raad
  • uitspraak KG 98/9435 d.d. 21 oktober 1998
  • Notitie: De huwelijksvoorwaarden van 1969 in perspectief (98-11-04)
KOPIE: Internet burhoven.htm


Zie ook:
Homepage drs. N.C. Burhoven jaspers MBA
Rechtmatigheid proces aan president Mr. S.K. Martens voorgelegd
Principiële analyse van recht en verantwoordelijkheid van de Hoge Raad der Nederlanden