De armoede groeit door bezuinigingen op lonen, pensioenen en zorg, naast taken die gemeenten op hun bord krijgen ...!!

Vragen rond verarming en verrijking: Test uw kennis


Voedselbanken . . . Kamerzetel 151 . . . Klokkenluiders <====> SDN . . . Crisisdebat . . . AOW

Dossier Armoede in Nederland

INKOMEN (ARM EN RIJK)
Het probleem
Knelpunten
Feiten
Ervaringen uit de praktijk

Eis van SDN voor compensatie koopkrachtverlies door euro
Stop de uitverkoop van de beschaving (SP)


    HET PROBLEEM
Nog steeds moeten ruim een miljoen mensen rondkomen van een minimuminkomen. Ook bij de overheid is het besef doorgedrongen, dat dit minimum te laag is om volwaardig aan de samenleving te kunnen deelnemen, en om daadwerkelijk te kunnen beschikken over de basisvoorzieningen die nodig zijn voor een menswaardig leven. Armoede heeft diverse aspecten, maar het voornaamste is gewoon een gebrek aan voldoende inkomen.

De koppeling tussen gemiddelde loonontwikkeling en het minimumloon en minimumuitkeringen is in de afgelopen jaren weer toegepast. Dat betekent niet dat de koopkracht is gestegen, hoogstens is men niet veel verder achteruitgegaan de laatste twee jaar. Er is nog geen begin gemaakt met het inlopen van de achterstand, en de regering is dat ook nog niet van plan.

De nieuwe Algemene Bijstandswet is sinds begin '96 van kracht. Daardoor is de systematiek sterk gewijzigd. De basisuitkering is voor bijna alle bijstandsgerechtigden verlaagd, wat weer gecorrigeerd wordt door een toeslag die je krijgt als je de kosten van levensonderhoud met niemand kunt delen.

Overigens komt armoede niet alleen voor onder uitkeringsgerechtigden. Veel werkneemsters in deeltijd zitten op een vergelijkbaar loon, bijvoorbeeld in de schoonmaaksector of de catering. Verder komen de mensen met een gesubsidieerde werkplek (banenpool, Melkertbaan, WIW) niet boven het minimum uit. En ook veel zelfstandigen lijden inkomensverlies. Vooral onder boeren is de nood groot. In de afgelopen jaren is hun gemiddelde inkomen dramatisch gezakt. Allochtonen zijn sterk oververtegenwoordigd onder de armen. Een belangrijke oorzaak is het feit dat de werkloosheid onder hen driemaal zo hoog is als onder de autochtone bevolking.

Ouderen vormen een andere groep waar de armoede schrijnend is. De laatste jaren is er via belastingmaatregelen iets aan reparatie van hun inkomensachterstand gedaan, maar met name voor de grote groep die slechts AOW met hoogstens een klein aanvullend pensioentje heeft, blijft de situatie nijpend. Deze groep heeft ook geen perspectief om uit de armoede te komen, bijvoorbeeld via de arbeidsmarkt.

Aan de andere kant van de streep staat ook een steeds grotere groep rijken. Hoe groter het vermogen, des te meer draagt de schatkist eraan bij. Gewone werknemers houden het bij een spaarloonregeling, waar de belasting aan meebetaalt. Huiseigenaren kunnen hun hypotheekrente aftrekken. Wie een paar duizend gulden over heeft, neemt een koopsompolis, waar ook al belastingvoordeel aan zit. De overheid schuift de rijke kant veel meer toe dan de arme.

Diezelfde overheid heeft lange tijd niets willen weten van de term armoede. Dat is nu veranderd. Men ziet in dat niet iedereen meeprofiteert van de gunstige economische situatie van de afgelopen jaren, en gaat er wat aan doen. Maar hierbij is de regering zuinig. Ze is van mening, dat het verlagen van de minimumlonen en - uitkeringen goed is geweest voor de werkgelegenheid. Daarom wil ze die nu niet verhogen. Maatwerk is het toverwoord. Als iemand iets nodig heeft, komt zij of hij er maar om vragen. De gemeenten moeten de armoede maar bestrijden door de bijzondere bijstand in te zetten.

terug naar top van de pagina

    KNELPUNTEN

De verschillen tussen hoge en lage inkomens zijn nog iets toegenomen, ondanks het feit dat de achterstand van de minimumlonen en minimumuitkeringen op de CAO-lonen al heel groot was. Terwijl de regering in de laatste jaren al tevreden was als de minima er niet op achteruit gingen, stegen de hogere inkomens nog verder.
Het maakt uit of je korte of lange tijd op of rond het minimum moet leven. Na enkele jaren gaat de armoede echt knellen. Het CBS constateerde in december 1998 dat ruim 60% van alle huishoudens met een laag inkomen langdurig in die situatie zit (drie jaar of meer). Een onderzoek uit april 1999 concludeert dat de langdurige armoede bovendien verder stijgt: veel meer mensen waren langdurig arm (drie jaar of langer) in de periode 1991 - 1995 dan in de periode 1986 - 1990 (toen het economisch veel slechter ging). Werkgelegenheidsbeleid blijkt deze groep niet uit de armoede te helpen.

Door de invoering van de Algemene Nabestaandenwet komen veel weduwen met een kleine baan op of rond het bijstandsniveau terecht. Dit is - na de werklozen en de gedeeltelijk arbeidsongeschikten - opnieuw een groep die al snel op een minimuminkomen terechtkomt.
Alle heil wordt verwacht van betaald werk. De sollicitatieplicht is in de nieuwe Bijstandswet uitgebreid. Maar de realiteit is dat er nog steeds niet genoeg banen zijn. Bovendien zijn nieuwe banen, met name in de dienstensector, meestal parttime, tijdelijk en slechtbetaald. Veel mensen kunnen alleen maar zo'n slecht betaalde deeltijdbaan krijgen, waarmee ze niet of nauwelijks boven het bijstandsniveau uitstijgen.

In de Armoedemonitor 1998 wordt dit probleem nader uitgewerkt, en het blijkt ook uit een studie van de Universiteit van Amsterdam. Voor mensen met een gesubsidieerde baan geldt al helemaal dat ze met het vinden van betaald werk weinig zijn opgeschoten. Alleenstaanden krijgen in de Melkertregeling over het algemeen geen voltijdsbaan, omdat ze dan meer verdienen dan het bedrag van hun uitkering. En dat vindt men meestal te duur. Het is aardig voor de schatkist, maar deze mensen schieten er niets mee op dat ze een baan hebben. Intussen komen de sociale diensten er niet aan toe om mensen aan regulier betaald werk te helpen. Dat lukt niet, omdat de diensten overladen zijn met werk in het kader van controle (en armoedebestrijding).

Ook onder zelfstandigen (waarbij ook boeren) heerst er soms armoede. Hard werken is lang niet altijd een garantie voor een behoorlijk inkomen.
Bijverdienen in de bijstand is er toch al nauwelijks bij. De nieuwe Bijstandswet heeft de bijverdienregelingen ingeperkt. Wanneer de bijverdiensten onregelmatig zijn, is de ellende nauwelijks te overzien In dat geval ontstaan er steevast problemen met de uitkering: te late uitbetaling, geen uitbetaling, intrekking. Hiertegen heeft de bijstandsgerechtigde nauwelijks verweer. Werknemers zouden het niet accepteren als ze hun loon twee weken te laat krijgen, cliënten van sociale diensten maken dat regelmatig mee.

Samen kosten delen wordt afgestraft. Bij de aanvraag van een bijstandsuitkering moet de sociale dienst uitgebreid speuren naar economische verstrengeling, waardoor de uitkering lager kan uitvallen.
De Bijzondere Bijstand moet de sleutel zijn tot de oplossing van het armoedevraagstuk. De verruiming daarvan heeft zeker gewerkt. Voor het eerst zijn er op veel plaatsen overschrijdingen van de budgetten. De regering doet er in deze regeerperiode nog een schepje bovenop. Maar het aanvragen blijft een probleem. De formulieren zijn ingewikkeld. Regelmatig worden mensen ervan afgehouden een aanvraag in te dienen. De voorschriften zijn onduidelijk en veranderen vaak. Bovendien zit er een bepaalde oneerlijkheid in: wie zich door de formulieren heen kan worstelen en een mooi verhaal kan vertellen krijgt hulp, wie dat niet kan zoekt het zelf maar uit.

Ook andere aanvullingsregelingen hebben hoge drempels. Nog steeds zijn er mensen die geen huursubsidie krijgen, terwijl ze er wel voor in aanmerking komen. Kwijtscheldingsregelingen voor gemeentelijke heffingen zijn nog minder aantrekkelijk: hoewel bijna alle gemeenten zulke regelingen hebben, komen maar weinig mensen ervoor in aanmerking.

Voor ouderen geldt in nog sterkere mate dan voor andere groepen, dat zij niet weten op welke aanvullende inkomensondersteuning (zoals bijvoorbeeld Bijzondere Bijstand, kwijtschelding van gemeentelijke belasting, etc.) en subsidies (bijvoorbeeld huursubsidie) zij aanspraak kunnen maken. Ook hebben zij, als zij wel op de hoogte zijn, veel meer schroom om van deze rechten gebruik te maken en hebben zij nog meer moeite met de ingewikkelde papierwinkel die hierbij komt kijken.

Ook voor allochtonen geeft de toegang tot voorzieningen extra problemen. Dit niet alleen bij de aanvraag van huursubsidie. Ook als het gaat om gebruik te maken van andere vormen van extra ondersteuning waarin de wet voorziet. Er moeten zoveel hindernissen worden overwonnen dat veel mensen er maar vanaf zien. Belemmeringen liggen in de complexiteit en hoeveelheid van de verschillende regelingen.

Nog steeds wordt er rekening gehouden met reserveringsruimte: je moet sparen van je uitkering om onverwachte uitgaven op te vangen. Maar: als dat al lukt, kan het betekenen dat je geen kwijtschelding van bepaalde heffingen krijgt. Er is in de politiek wel enige bereidheid te bespeuren om het armoedeprobleem aan te pakken, maar men kan het niet eens worden over de wijze waarop. Intussen wachten de uitkeringsgerechtigden tot er eens iets belangrijks gebeurt.

terug naar top van de pagina

    FEITEN

De hoogte van de bijstandsuitkeringen voor mensen tussen 21 en 64 is op 1 januari 1999 als volgt:

  • voor gehuwden: 100% van het netto minimumloon: ƒ 2.108,88
  • voor alleenstaande ouders: 70%, ƒ 1.476,22
  • voor alleenstaanden: 50%, ƒ 1.054,44
  • De twee laatstgenoemde groepen kunnen een toeslag krijgen die door de gemeente bepaald
    wordt per individu. Deze toeslag kan maximaal 20% zijn, oftewel ƒ 421,78.
  • Voor ouderen gelden iets hogere bedragen, voor jongeren gelden weer veel lagere cijfers.
    Zo krijgt een alleenstaande ouder tussen 18 en 20 jaar oud niet meer dan ƒ 771,36.

De koopkrachtachterstand van de minimumuitkeringen ten opzichte van de gemiddelde lonen bedraagt sinds 1980 ongeveer 15%. Mensen met een uitkering hebben sinds 1977 bijna een kwart minder te besteden, waar betaald werkenden er op vooruit gegaan zijn (CBS, maart 1999).

In Nederland zaten in 1996 655.000 huishoudens (1,2 miljoen personen) op een inkomen op of rond het sociaal minimum. Dat is 10,6% van de huishoudens. Wanneer men het minimumniveau van 1979 als maatstaf aanhoudt (dit is het jaar dat het minimum het hoogst was), zaten er in 1996 973.000 huishoudens (1,9 miljoen mensen) op een inkomen onder dat niveau. Van de 973.000 huishoudens met een laag inkomen, was 76% afhankelijk van een uitkering, 16% van loondienst, en 7% had een eigen bedrijf. (Armoedemonitor '98 van Sociaal en Cultureel Planbureau en CBS).

In de periode 1986 -1995 kreeg éénderde van de Nederlanders gedurende één of meer jaren te maken met armoede (inkomen beneden 105% van het minimum). 12% was 'herhaaldelijk arm' (in minstens twee van de tien jaren) en 7% was 'duurzaam arm' (3 jaar of langer onder 105% van het minimum) ('Arm Nederland - Effecten van armoede'. Derde jaarrapport armoede en sociale uitsluiting, december 1998).

De inkomensongelijkheid is vooral in de periode 1985 en 1990 toegenomen. In de periode 1977 - 1985, waarin de economie stagneerde, gingen mensen met een uitkering er verhoudingsgewijs twee-en-een-half keer zo veel op achteruit als betaald werkenden. In de afgelopen jaren is de inkomensongelijkheid verder toegenomen, terwijl de economie floreert (CBS, maart 1999). Het CBS berekende in december 1998 dat ruim 70% van de arme huishoudens waar het gezinshoofd betaald werk vindt, daarmee niet uit de armoede komt. In een ander onderzoek wordt ook geconstateerd dat arm worden vaak wel te maken heeft met verlies van betaald werk, maar dat opnieuw vinden van werk mensen meestal niet uit de armoede haalt. De oorzaak daarvan ligt in het feit dat steeds meer vaste voltijdsbanen worden vervangen door deeltijdbanen, flexwerk, enzovoort (Muffels, Fouarge en Snel, ESB, april 1999).

Het gemiddelde vermogen in Nederlandse huishoudens steeg tussen 1996 en 1998 van ƒ 158.000,- naar twee ton (CBS, maart 1999). De armste 10 % heeft gemiddeld een negatief vermogen van ƒ 29.000,-; de rijkste 10% heeft gemiddeld een positief vermogen van ƒ 778.000,- ('Nederland in tweeën?!', 1997).

De rijkste 5% van de Nederlandse bevolking bezit 50% van het totale privé-vermogen, terwijl de armste 75% slechts 13% bezit. De rijkste 1% bezit 25% van de vermogens. Deze verdeling wordt elk jaar onevenwichtiger.
Het aantal miljonairs (officieel) bedroeg in 1997 158.000. Dat was al fors meer dan de 116.000 in 1995.
Ruim twee jaar daarvoor was het nog 'maar' 82.000. Bijna een verdubbeling in vijf jaar. In 1979 telde Nederland 19.000 miljonairs.

De populariteit van koopsompolissen is intussen sterk gegroeid. De rijke kant van Nederland kocht in '96 voor 5,3 miljard aan appeltjes voor de dorst. Daardoor kwam er zo'n 3 miljard minder aan belasting binnen.
Twintig jaar geleden verdiende een gemiddelde bedrijfsdirecteur zeven minimumlonen. Dat zijn er nu tien.
Bij zestig Nederlandse bedrijven ontvangen de directeuren gemiddeld meer dan één miljoen gulden aan jaarsalaris.
Tien jaar geleden was dat het geval bij twaalf bedrijven ('Nederland in tweeën?!', 1997).

    In de laatste tien jaar zijn de koersen op de Amsterdamse beurs vertienvoudigd.
    In 1997 werd meer geld verdiend met de handel in aandelen dan door arbeid.
    Steeds meer mensen gaan steeds vaker, duurder en verder op vakantie.
    In totaal wordt aan buitenlandse vakanties ruim 14 miljard uitgegeven.
    Het aantal mensen met een minimuminkomen dat op vakantie gaat, daalde
    tussen 1985 en 1995 van 58% naar 40% ('Nederland in tweeën?!', 1997).

De nieuwe Algemene Nabestaandenwet betekent voor veel weduwen en weduwnaars een aanzienlijk inkomensverlies. Volgens een schatting die de Sociale Verzekeringsbank in '97 maakte, zouden per januari '98 ongeveer 40.000 weduwnaars en weduwen hun ANW-uitkering verliezen. Dit betekent meestal een inkomensachteruitgang van duizend tot tweeduizend gulden per maand. Er zijn maar weinig uitkeringsgerechtigden die door het vinden van een baan meer gaan verdienen dan het bijstandsniveau. In '96 kwam maar 4% van alle huishoudens met een laag inkomen boven de armoedegrens uit door het vinden van werk. Dit houdt verband met de aard van het werk: vaak tijdelijk, parttime en slecht betaald.

Ruim 13% van de banengroei in de periode '90 - '96 kwam voor rekening van de gesubsidieerde arbeidsplaatsen. Deze leveren echter ook weinig extra's op: in de banenpool blijft men op het minimum hangen, in de Melkertregeling kan men in de loop van tien jaar (!) doorstromen naar wel 120% van het minimum. De nieuwe plannen voor doorstroombanen gaan uit van een stijging tot 130%, maar daarbij gaat het om hogere functies, waarbij de grenzen van de gesubsidieerde arbeid wel erg opgerekt worden.

  • Armoede in de landbouw is omvangrijk en neemt toe. In 1994/1995 had 31% van de agrarische bedrijven een gezinsinkomen onder het bestaansminimum: 12% had een negatief inkomen en 19% een jaarinkomen lager dan ƒ 25.000,-.
  • In 1995/1996 zat 34% onder het bestaansminimum: 14% had een negatief inkomen, 20% had een jaarinkomen lager dan ƒ 25.000,-.
  • In 1996/1997 zat 38% onder het bestaansminimum: 15% een negatief inkomen, 23% onder de ƒ 25.000,-.

(Cijfers van het Landbouw Economisch Instituut uit de nota 'Landbouw en armoede' van de werkgroep Landbouw en Armoede, december 1998).

Jongeren onder de 21 krijgen geen uitkering, alleen kinderbijslag. Ze worden geacht thuis te wonen, of dat nu kan of niet. Overigens heeft de wijziging in de kinderbijslagwet in '96 de huishoudens met kinderen zo'n ƒ 450,- per jaar gekost. In guldens nam de netto besteedbare AOW-uitkering tussen 1980 en 1995 toe met 26%. De prijsstijging bedroeg in dezelfde periode ruim 38% zodat ouderen met uitsluitend AOW hun koopkracht met 12% zagen dalen (Uit: oudere vrouwen: sekse telt. E.R. Heemskerk, 1994/1995).

Ongeveer 440.000 huishoudens van ouderen leven van een laag inkomen, 165.000 huishoudens van een inkomen rond het sociaal minimum. Dit betreft 12% van alle huishoudens van ouderen. Vooral oudere alleenstaande vrouwen hebben een verhoogd armoederisico en een grotere kans op langdurige armoede. Daarnaast vormen gescheiden vrouwen uit de wat jongere groepen een probleemgroep: onder de komende generaties ouderen bevinden zich steeds meer gescheiden vrouwen en hun financiële positie is relatief slecht (Arm Nederland. 1997).

Een kwart van de 65-plussers moet rond zien te komen van een uitkering van uitsluitend AOW, hooguit aangevuld met een klein pensioen (SCP 1995). In Nederland leven ongeveer een half miljoen ouderen van een inkomen tot 115% van het sociaal minimum. Vooral de oudere bejaarden hebben te kampen met zeer lage inkomens. Onder hen zijn veel vrouwen vertegenwoordigd. Alleenstaande ouderen zijn het meest benadeeld. NIBUD en de ouderenbonden becijferden in 1990 dat zij gemiddeld ƒ 92,- per maand tekort kwamen. In 1997 was dat opgelopen tot ƒ 125,-.

In de nieuwe bijstandswet zijn de percentages flink naar beneden gegaan. Alleenstaanden krijgen in principe niet meer 70% van het minimumloon, maar 50%. Eenoudergezinnen krijgen geen 90% meer, maar 70%. Wie de kosten voor levensonderhoud niet met iemand anders kan delen, krijgt dan een toeslag van 20%, zodat zij/hij op het oude niveau zit. Wie kosten wel kan delen, krijgt een lagere toeslag. Het beleid in de gemeenten over die toeslagen is zo divers, dat er nauwelijks algemene lijnen te onderscheiden zijn. Intussen heeft de regering hierbij al een bepaald bedrag als bezuiniging ingeboekt. Het is nu aan de sociale diensten om die bezuiniging te realiseren.

De bijverdienstenregeling is nog sterker ingeperkt. Alle neveninkomsten moeten ingeleverd worden. Wie onregelmatige neveninkomsten heeft, is helemaal ver van huis. Je weet nooit precies op welk moment de sociale dienst klaar is met uitrekenen: soms worden bijverdiensten maanden na dato verrekend, soms worden ze vooraf afgehouden. Medewerkers van sociale diensten slagen er niet in de regels uit te leggen.

In de plaats van de bijverdienregeling zijn premieregelingen gekomen, die door de gemeenten zelf (en dus heel verschillend) worden ingevuld. In de meeste gevallen gaat het om eenmalige premies voor mensen die geheel uitstromen naar betaald werk of die scholing doen die naar betaald werk leidt. Mensen die in de uitkering blijven en iets bijverdienen moeten meestal alles inleveren.

terug naar top van de pagina


    ERVARINGEN UIT DE PRAKTIJK

    Een bijstandsvrouw vertelt:

Twee weken geleden hebben we een oproep gedaan aan vrouwen met een parttime baan op oproepbasis om die te mobiliseren. Daar zijn ze nu zo mee aan het hannesen. Die moeten nu gekort worden. Je mag maar zoveel bijverdienen en daar zit een grens aan. Per 1 januari is dat weer veranderd. Vroeger verrekenden ze dat achteraf, maar nu doen ze dat bij een aantal vrouwen vooraf. Dat is natuurlijk krankzinnig, want ze weten nooit hoeveel ze op oproepbasis zullen werken in de maand. Nu hebben we een aparte middag voor hen georganiseerd en binnenkort gaan we met de wetenschappelijke afdeling van de sociale dienst overleggen en die moet maar een uitleggen: 'Dit mag wel en dit mag niet'.

Ik heb vijftien verschillende verhalen gehoord. Daar kom je ook niet meer uit. In januari is het een heel gedonder geweest. Zaken werden achteraf verrekend en mensen moesten bedragen uit vorige jaren terugbetalen, soms wel een paar duizend gulden en dan kregen ze gelijk een schuldverklaring die ze moesten tekenen. Zo verplichtten ze zich dus om flinke bedragen terug te betalen. Het bedrag dat zij als terugbetaalbedrag per maand vastgesteld hebben, houden ze ook meteen in. Maar dat mag helemaal niet. Ze moeten je tijd geven om een bezwaarschrift in te dienen. (…)

De bijzondere bijstand is ook zo'n ramp. Ik ga binnenkort met één van mijn meiden voor een bril om bijzondere bijstand. In december is zij al voor controle geweest en nu moet alles weer overhoop komen. Zelfs formulieren ervoor krijgen is al moeilijk, omdat ze zeggen: 'Je komt er niet voor in aanmerking.' (…)

Al dat gepraat over armoede. Het helpt niets. Acht jaar geleden was het hetzelfde. Toen hebben we de groep opgestart, maar wat is er in die zeven jaar gebeurd? Begrijp je de machteloosheid van ons? De armoede wordt niet opgelost. Gaat het goed in Nederland? De meeste mensen hebben meer te besteden dan wij. We vragen of we fatsoenlijk kunnen blijven eten. Je perspectief raakt weg. (…) Ik maak me ook heel kwaad over dat geschrijf over armoede. Iedereen verdient brood aan de stille armoe, behalve de stille arme zelf. En zeker met de kerk, daar heb ik moeite mee.


    WAO en bijstand: wie doet er wat voor je

Een vrouw van in de vijftig zit al twaalf jaar - na een ongeluk - gedeeltelijk in de WAO en gedeeltelijk in de bijstand. Ze wil wel weer gaan werken en de WAO laat dat ook toe. Maar de sociale dienst wil haar bijscholing niet betalen, omdat ze maar voor 20% in de bijstand zit, en men haar te oud vindt.

    Uit: Volkskrant, 4 februari 1997.


Bedrijfsbeëindiging in de landbouw

Een echtpaar van champignonkwekers is gestopt, omdat de man arbeidsongeschikt raakte en omdat het slecht ging in de branche. De AAW-uitkering van de man is gebaseerd op de inkomsten van de voorgaande jaren. 'Maar dat was niks. We draaiden hooguit quitte.' Nu moeten ze rondkomen van ƒ 1440,- AAW en een aanvulling van ƒ 500,- tot bijstandsniveau. Per dag stoppen zeven boeren en tuinders.

    Uit: Hoe verder boeren, Breda, De Geus 1998.


Jonge alleenstaande moeders

Een negentienjarige moeder, die zelf geen ouders meer heeft, legt aan de Tweede Kamer uit, wat haar uitkeringssituatie inhoudt. Ze krijgt 1234 gulden in de maand. Ze komt niet voor een éénouderuitkering in aanmerking, omdat ze nog geen 21 is. Haar vergoeding voor schoolkosten via de bijzondere bijstand werd afgewezen, omdat de studiefinanciering een voorliggende voorziening is. Maar studiefinanciering werd afgewezen omdat ze na 1 juli op de school begon.

    Uit: Volkskrant 7 februari 1997.


Allochtonen durven in hun moederland niet over armoede te praten

Allochtonen in Nederland worden door hun landgenoten in het vaderland gezien als gelukkige, succesvolle mensen. In de jaren zeventig en tachtig keerden veel allochtonen jaarlijks tijdens de vakantie terug naar huis met auto's vol cadeaus. Met de groei van armoede onder allochtonen, kunnen veel van hen het zich niet permitteren om elk jaar terug te gaan. De meesten gaan nu een keer per twee, drie jaar. Een vakantie naar het land van herkomst betekent immers een aanslag op de financiën. De allochtonen durven in hun moederland niet over armoede te praten, want niemand zou hen geloven. In de ogen van landgenoten is Europa nog steeds een droomland en een paradijs vol gouden bergen.

    Uit: Contrast 36, november 1996.


Een kerstdiner voor twee

Steeds meer problemen kwamen ons ter ore, op alle gebied loopt het sociale contact enorm terug. Puur en alleen omdat de inkomens zich niet meer willen aanpassen aan de reële kosten van levensonderhoud. Mensen gaan niet meer naar 'meer bewegen voor ouderen'. Dat was eerst gratis. Opeens moest je ƒ 1,50 per ochtend betalen. Ook moeten de mensen voor een heel seizoen tegelijk betalen. Velen kunnen dat niet in een keer opbrengen. Wat ogenschijnlijk kleine bedragen zijn, kan voor ouderen een probleem betekenen. Als de prijs van de koffie in het buurthuis stijgt, haken ouderen af. Verhoging van de eigen bijdragen voor de thuiszorg van 2% leverde zo'n 60 afmeldingen op. De prijsstijging van een thuisbezorgde maaltijd is gestegen naar ƒ 6,- per keer. Eerst neemt een bejaard echtpaar dan nog samen een maaltijd, later zeggen ze alle maaltijden af. Wijzen op de mogelijkheid van bijzondere bijstand is vaak gemakkelijk gedaan. Maar dat betekent wel dat je met al je giroafschriften van het afgelopen jaar naar de sociale dienst moet, waar ze blaadje voor blaadje worden doorgenomen.

    Uit: Een kerstdiner voor twee. Leeftijd, december 1995.

terug naar top van de pagina

Werkgroep Arme Kant van Nederland/EVA
Postbus 8506 - 3503 RM Utrecht - Tel. 030 - 8801887 - Fax 030 - 8801946
E-mail akneva@sowkerken.nl

laatste wijziging: 2 mei 2000

Wij kunnen u de informatie over armoede niet onthouden !!