(25-01) Stenografisch verslag van het gesprek tussen de PEC en Rein-Jan Hoekstra op 21 januari 1999.
_________________________________________________________________________________
OVBO50 (vastgesteld)
1
ONDERZOEK VLIEGRAMP BIJLMERMEER _________________________________________________________________ Stenografisch verslag van het gesprek van de parlementaire
enquêtecommissie Vliegramp Bijlmermeer op donderdag 21 januari
1999
in het gebouw van de Eerste Kamer der Staten-Generaal te
Den
Haag
Gehoord wordt mr R.J. Hoekstra Aanvang 15.00 uur Voorzitter: Th.A.M .Meijer Aanwezig zijn voorts de leden van de commissie:
Augusteijn-Esser, Van den Doel, Oedayraj Singh Varma en Oudkerk, alsmede
de heer Roovers, griffier ,
mevrouw Abbas en mevrouw Van Traa, leden van de staf van de commissie De voorzitter: Mijnheer Hoekstra, ik
heet u van harte welkom. De parlementaire onderzoekscommissie verricht
onderzoek naar de Bijlmerramp, voor u geen onbekend onderwerp. De Kamer
heeft besloten, een enquête te houden. Wij hopen uiteindelijk de boeken te
kunnen sluiten. Momenteel worden, vooruitlopend op de officiële verhoren
onder ede, de voorgesprekken gehouden met personen waarvan wij denken dat
zij relevante informatie hebben die de commissie bij haar verder onderzoek
en de officiële verhoren onder ede, kan gebruiken. De commissie bestaat
uit de leden Oedayraj Singh Varma, de heer Oudkerk, mevrouw
Augusteijn-Esser en de heer Van den Doel. Ik ben voorzitter. Verder zijn
aanwezig de heer Roovers, griffier, mevrouw Abbas, lid van de staf' van de
commissie, mevrouw Van Traa, juridisch adviseur van de commissie, en twee
medewerkers van de stenografische dienst. Van dit gesprek zal een verslag
worden gemaakt, dat u ter accordering krijgt toegezonden. Ik verzoek u,
het verslag intern te houden, zodat hierover tijdens het
onderzoek niets naar
buiten komt, want wellicht kan dat het onderzoek nadelig beïnvloeden.
Mijnheer Hoekstra, u bent onder andere uitgenodigd als voorzitter
van de commissie informatiestroom luchtvaartdocumentatie. Klopt deze
omschrijving? De heer Hoekstra: In die hoedanigheid ben
ik opgetreden. De formele kwalificatie heb ik niet in mijn hoofd, maar ik
dacht dat deze term de letterlijke tekst is van het besluit.
De voorzitter: Wat was uw
betrokkenheid bij het vrachtdossier op het moment dat u daarmee in
aanraking kwam ? De heer Hoekstra: Op dat moment geen,
De voorzitter: Op welk moment bent
u daarbij betrokken geraakt? De heer Hoekstra: Ik ben in het najaar
van 1997 door de DG van de RLD, de heer Weck, opgebeld voor een gesprek.
Dat mondde uit in het verzoek of ik bereid was om mee te werken aan een
onderzoek naar de vrachtdocumentatie van het neergestorte vliegtuig in de
Bijlmer. Daarnaast werden nog twee andere mensen gevraagd. Na overleg van
de minister met de andere betrokkenen hebben zij geen plaats genomen in de
commissie. Vervolgens zijn twee andere leden gevraagd. Pas in februari is
de commissie rondgekomen en is zij aan de slag
gegaan. ___________________________________________________________________________________ De voorzitter: U bent verder niet
gehoord ten aanzien van de laatste twee personen die zijn toegevoegd aan
de commissie? Men heeft u niet gevraagd of u daarmee kon instemmen?
De heer Hoekstra: Jawel. Dat is een bijna
gebruikelijke clausule die ik hanteer. Als ik mensen niet ken, wil ik
graag eerst een gesprek met betrokkenen om in ieder geval ongeveer te
weten of ik daarmee kan werken. Van de eerste kandidaten kende ik er één.
Ik heb toen gezegd, dat het mij goed leek. De voorzitter: U hebt tijdens het
onderzoek van vele kanten medewerking gekregen om uw werkzaamheden
optimaal te kunnen uitvoeren, maar u zult ook beperkingen hebben gehad.
Kunt u daar iets over vertellen'? Of is alles van een leien dakje verlopen
en is er u niets in de weg gelegd? Had u beperkingen in uw opdracht?
De heer Hoekstra: Naar mijn gevoel niet.
De opdracht kende in formele zin wel beperkingen. Zij was toegespitst op
het onderzoek naar de luchtvrachtdocumentatie: het verzamelen van gegevens
van wat zich had voorgedaan vanat' de ramp op 4 oktober 1992 tot moment x
en hoe de informatie-uitwisseling tussen de verschillende betrokken
autoriteiten was verlopen. Dat was dus een beperkte opdracht. Ik heb
begrepen dat die beperkte opdracht in concept was overlegd met de
betrokken kamercommissie. Dat is dus de beperking in formele zin. Maar als
u op het onderzoek zelf doelt, heb ik geen beperkingen gehad. Bedoelt u
dat mensen zouden hebben geweigerd? De voorzitter: Of dat u deuren
gesloten hebt gevonden.
De heer Hoekstra: Nee. Ik heb het alleen
jammer gevonden dat ik in een bepaalde fase Joost Oranje van NRC
Handelsblad niet kon bereiken. Hetzelfde had ik ook met de heer Bloemen,
ik neem aan u welbekend. Naarmate je met zo'n onderzoek bezig bent, krijg
je iets van de onderzoeker. Dan houd je je ook niet meer strikt aan de
formele taakopdracht, want je wordt geïnteresseerd, belangstellend. Je
wilt de finesses weten. Mevrouw Augusteijn-Esser: U bent dus
echt gaan speuren? De heer Hoekstra: Ja, maar ik was
gebonden aan de tijd. In alle eerlijkheid gezegd, dit was een deelaspect.
Inmiddels was er een parlementaire werkgroep die ook aan het onderzoeken
was en informatie verzamelde. Regelmatig waren er kranten- en TV
-berichten die over ons heen kwamen. Ik dacht dan ook: wij moeten nu snel
zijn, want straks worden wij ook op ons eigen terrein ingehaald door deze
werkgroep. Dat was een beetje mijn eer te na. Ik heb sterk overwogen om
niet op 15 juli te stoppen, maar nog even na de vakantie de tijd te nemen,
dus na 15 augustus. Dat leek mij echter niet zo reëel, omdat de minister
van Verkeer en Waterstaat toch enige druk uitoefende, dat ik mijn taak zou
afronden. De heer Oudkerk: Ik ga in op de door u
aangehaalde voorbeelden. U zegt: gaande het onderzoek, raak je meer
geïnteresseerd en wil je het naadje van de kous weten. Je wilt weten hoe
het precies zit met die vrachtdocumentatie. De heer Hoekstra: Ik ben zo benieuwd naar
de achtergrond van de vraag van de voorzitter.
De heer Oudkerk: Dat mag hij zelf
toelichten, want wij zijn nog niet zo ver dat wij vragen van elkaar kunnen
toelichten, maar dat komt wellicht nog wel! U vond het jammer dat
u Joost Oranje en de heer Bloemen niet hebt kunnen achterhalen. Ik kan mij
dat voorstellen bij de heer Oranje, journalist. Het ligt soms vrij
ingewikkeld om bepaalde dingen naar buiten te brengen waar je met derden
over hebt afgesproken, dat niet te doen. Maar bij de heer Bloemen ligt dat
anders. Welke pogingen hebt u gedaan om hem op te sporen?
De heer Hoekstra: Ik heb geprobeerd Joost
Oranje te bereiken, maar die was toen met vakantie. Dat was in juni. De
heer Bloemen Toen wij Plettenberg en Nix hadden gehoord en wij weer
aanliepen tegen --de politie had dat ook al gedaan --verschillende
verklaringen, heb ik gevraagd --dat staat ook in het bijgesloten verslag
van die hoorzitting --naar wie men is toegegaan, aan wie die stukken zijn
overhandigd. Wij hebben na afloop van de bijeenkomst gevraagd waar de heer
Bloemen werkte. Men dacht dat hij nog steeds bij de rijkspolitie werkte.
Hij werkte overigens niet bij de rijks-, maar bij de regiopolitie. Ik heb
de secretaris verzocht, contact op te nemen. De heer Bloemen bleek toen
niet meer bij de regiopolitie Haarlem te werken, waaronder Schiphol
ressorteert. Hij zou zijn vertrokken naar de regiopolitie Utrecht. Ik zeg
dit de auditu, dus naar wat de secretaris zei, een heel goeie vent. Hem
werd meegedeeld dat de heer Bloemen vertrokken was naar een of ander
adviesbureau. Toen naderde ik al de datum van 15 juli en heb ik in overleg
met de commissieleden besloten. dat dit het dan maar was.
______________________________________________________________________________________ De heer Oudkerk: U geeft aan, anders zou
u die twee voorbeelden niet noemen, dat u de heer Oranje en Bloemen
cruciale figuren vond. De heer Hoekstra: Nou cruciaal, in ieder
geval aanvullend. Ik beoefen een rechterlijk vak. Op een bepaald moment
wil je het totaalbeeld hebben. Dat wil nog niet zeggen dat het cruciale
informatie is die je verwacht. Maar voor mijn eigen gevoel --dat had ik
met name bij de heer Bloemen --had ik hen willen
horen. De heer Oudkerk: Met alle respect, maar
gezien de tegengestelde verklaringen die zijn afgelegd, lijkt het mij zeer
ter zake dat de heer Bloemen voor uw commissie verschijnt. Het is niet
zomaar iemand. Dat onderschrijft u? De heer Hoekstra: ja.
De heer Oudkerk: Begrijp ik het goed dat
met name de tijdsdruk u niet zo ver heeft gebracht?
De heer Hoekstra: Twee elementen hebben
toen een rol gespeeld. Ik constateer dat ik het jammer vond. De tijdsdruk
heeft een rol gespeeld. Ook was er al onderzoek gedaan door de politie. Er
lagen processen-verbaal en verklaringen. Helaas niet van de heer Bloemen,
maar wel van de heren Plettenberg en Nix. Daar was een conclusie aan
verbonden. De heer Oudkerk: U raakte gaandeweg het
onderzoek meer geïnteresseerd. U had niet tot taak om de vrachtbrieven
boven tafel te halen- De heer Hoekstra: Daar ging ik ook naar
hunkeren hoor! De heer Oudkerk: Is gaandeweg uw opdracht
bij u niet de suggestie naar boven gekomen om te verzoeken om uw opdracht
dienaangaande te verbreden? De heer Hoekstra: Die gedachte is wel
opgekomen. De heer Oudkerk: Wat heeft u met die
gedachte gedaan? De heer Hoekstra: Ik heb at' en toe wel
overlegd met het ministerie. Een van de dingen die ik steeds heb gezegd,
is dat ik niet in de situatie terecht wilde komen dat op het moment van
het afsluiten van het onderzoek, het ministerie of de autoriteiten andere
bevindingen hadden die wellicht direct of indirect voor ons van belang
konden zijn. De heer Oudkerk: Met wie van het
ministerie overlegde u? De heer Hoekstra: Dat was vooral
Jan-Willem Weck en zijn medewerker Poot. Ik ben op een bepaald moment naar
de secretaris-generaal toegestapt, de heer Pans, een nieuwe man. Ik heb
aangegeven in welke fase mijn onderzoek verkeerde. Als het aan mij ligt,
zo heb ik gezegd, dan ga ik nog even door. De heer Oudkerk: Doorgaan met het boven
water halen van de vrachtdocumentatie? De heer Hoekstra: Nee, ik heb gezegd: om
de afronding in alle rust te kunnen plegen, zou ik nog even door willen
gaan. Waarop de heer Pans mij aankeek en zei: Rein-Jan zou je willen
afronden of woorden met die strekking. De heer Oudkerk: Wilde u doorgaan met
bijvoorbeeld het achterhalen van de heren Bloemen of Oranje of doorgaan in
de zin van een verbreding van de opdracht? De heer Hoekstra: Ik zei: als ik heel
eerlijk ben, zou ik de mogelijkheid willen hebben om nog even door te gaan
tot in augustus. De heer Oudkerk: U vroeg toen waarom
niet? De heer Hoekstra: Dan kom ik op het
verhaal dat er al zoveel gaande is, zoals de parlementaire werkgroep. Ik
wil zorgvuldig zijn, want ik wil geen verwijten maken. Ten slot te is het
mijn eigen verantwoordelijkheid. Ik had een opdracht van de minister, niet
meer en niet minder. Ik zei op een bepaald moment tegen de voorlichter: is
het echt noodzakelijk om nu op te houden'? Gezegd werd: Rein-Jan, laat je
toch niet verleiden tot een situatie waarin de heer Starr in de Verenigde
Staten al terecht is gekomen, die maar doorgaat.
____________________________________________________________________________________ Mevrouw Augusteijn-Esser: Men vond u een
beetje een openbaar aanklager? De heer Hoekstra: Ik niet.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U vroeg toen
naar de bedoeling van die opmerking? De heer Hoekstra: Ik heb die discussie
heel snel beëindigd. Deze woorden waren voor mij volstrekt helder.
De heer Oudkerk: Door u of door de
commissieleden is in het overleg met het ministerie nooit aangedrongen om
het onderzoek zodanig te verbreden dat u ook het achterhalen van de
vrachtbrieven tot taak kreeg? De heer Hoekstra: In de beginfase heb ik
wel eens gevraagd of dat ertoe hoorde. Het antwoord daarop was "nee".
De heer Oudkerk: Dat is iets anders dan
aandringen. De heer Hoekstra: Nee, ik denk dat ik wel
eens tegen de heer Weck of de heer Poot heb gezegd: als ik één ding zou
willen, dan is het wel om nu op het vliegtuig te stappen. Dan ga ik niet
naar Israël, maar naar de Verenigde Staten. Dan ga ik daar bij de
afzenders van de spullen na wat zij nog aan documenten hebben. Ik ben een
type dat op een gegeven moment van mening is dat processen beëindigd
moeten worden. Als de commissie de enige was geweest, alleen met deze
opdracht, zeg zo'n twee jaar eerder, dan had ik veel meer ruimte gehad.
Politiek had ik ook nauwelijks ruimte om mijn taakopdracht nog verder te
verlengen. De heer Oudkerk: U zegt dat u, als u het
voor het kiezen had gehad, op het vliegtuig naar Amerika was gestapt.
Ervaart u dat dan niet als een beperking van uw opdracht?
De heer Hoekstra: Jawel, maar ik wist ook
wel wat de beperking van mijn opdracht was. Ik had die geaccepteerd. En
die voer ik dan uit. Ik laat op een bepaald moment dan wel blijken dat ik
een aantal merkwaardige dingen inmiddels zie.
De heer Oudkerk: Een gemiste kans?
De heer Hoekstra: Op de vraag of ik het relevant had
gevonden, zeg ik ja. De heer Oudkerk: Dus een gemiste kans.
De heer Hoekstra: Van wie?
De heer Oudkerk: Van iedereen die achter
de waarheid wil komen. Mevrouw Augusteijn-Esser: De heer
Putters heeft u uitgebreid verteld, u hebt daarop doorgevraagd
De heer Hoekstra: Ik geloof dat ik toen
ook heb gevraagd waarom zij niet gewoon in het vliegtuig zijn gestapt.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Het antwoord
was: wij hebben voor het traject via El Al gekozen en wij vinden dat er
geen trajecten naast elkaar moeten lopen. U zegt zelf: als het aan mij
lag, was ik op het vliegtuig gestapt en naar Amerika gegaan. Wist u op dat
moment hoe cruciaal de tijd was die nog restte voor het kunnen achterhalen
van de documenten en het niet meer kunnen achterhalen ervan?
De heer Hoekstra: Daar was ik inmiddels
al erg sceptisch over geworden. Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u ook
gehoord dat de douane de papieren vijf jaar bewaart en daarna vernietigt?
De heer Hoekstra: Ik geloof dat dit in
een van de verhoren aan de orde is geweest. Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u daarvan
mededeling gedaan aan de heren Poot en Weck'? Heeft u gezegd dat dit
misschien een reden was om haast te maken om de goede weg te bewandelen?
Bent u bezorgd geweest dat het traject kon worden afgesneden door de tijd?
De heer Hoekstra: Ja. Ik denk dat ik al
bijna te laat was. _________________________________________________________________________ Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u daarvan
mededeling gedaan aan uw opdrachtgevers? De heer Hoekstra: Ik denk dat ik dit op
verschillende momenten wel heb laten doorklinken en dat zij het
daar ook wel mee eens
waren. Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar dat leidde
tot niets? De heer Hoekstra: Nee.
De heer Oudkerk: Zij waren het ermee
eens, maar hadden waarschijnlijk iets fatalistisch van "het is toch te
laat, de tijd kan je niet terugdraaien", Moet ik het zo zien?
De heer Hoekstra: Zo iets, ja. Zelf had
ik dat gevoel ook. Als je een zaak wilt afronden, moet je dat wel doen.
Dat had je dan toch moeten doen. Als ik de aangewezene daarvoor was
geweest, had ik daarvoor een nadere opdracht moeten krijgen.
Ik heb in die tijd wel
eens met Pieter Jan Biesheuvel, toentertijd voorzitter van de vaste
kamercommissie, gesproken. Hij gat' mij af en toe ook wel de indruk dat ik
nog maar heel weinig tijd had om te opereren. Het was veel meer een
kwestie van dat op een bepaald moment mijn opdracht gewoon door externe
politieke omstandigheden zou worden beëindigd.
De voorzitter: De druk die op u lag,
lag ook op de parlementaire werkgroep. U hebt gezegd dat er een beperking
was en dat u graag een ruimere opdracht had gehad. Twee opmerkingen
tijdens de persconferentie waarop uw rapport werd gepresenteerd, zijn mij
opgevallen: ik zie een parlementaire enquête niet zitten, en: ja, als ik
vandaag de kans had gekregen om op het vliegtuig te stappen, had ik graag
contact met die vervrachters gehad. Het onderzoek is eigenlijk nog niet
afgerond, want er is nog veel te achterhalen.
Die twee zaken kan ik
niet rijmen. De heer Hoekstra: Door er informeel
achteraan te gaan, had wellicht meer van hetgeen er nog resteerde,
achterhaald kunnen worden. Ik noemde in dat verband denk ik ook het
ECD-voorbeeld: gebruik maken van je contacten, je netwerk, mensen daarvoor
inschakelen. Je werkt dan niet via de formele kanalen, zoals dat in mijn
perceptie in de afgelopen jaren veelvuldig is gebeurd. Ik heb ooit wel
eens tegen mensen in de journalistiek gezegd: als je een verzoek doet aan
de minister van Buitenlandse Zaken, wordt dat op een bepaald niveau
behandeld. Dat gaat naar een ambassade, die vaak onderbemand is. Wat is
dan de prioriteit van dat verzoek? De voorzitter: Dat was uw indruk?
De heer Hoekstra: Dat was ook de
achtergrond van de opmerking die ik toen al maakte. Je moet er gewoon een
aantal mensen op zetten dat het netwerk kan binnendringen en daar de tijd
voor neemt. Dan heb je een kans dat je hetgeen nog voorhanden is, boven
tafel kunt krijgen, althans informatie. Een parlementaire enquête vond ik
op dat moment Misschien ging ik toen een stap te ver. Ik moet dan nog zien
of u inderdaad een heleboel dingen boven water krijgt.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar u hebt
meer vertrouwen in het informele circuit dan in het formele?
De heer Hoekstra: Ja. Dat was mijn
invalshoek. Als er een parlementaire enquête wordt ingesteld, met formele
bevoegdheden Mevrouw Augusteijn-Esser: Dan gaan deuren
net zo hard dicht als ze open zouden kunnen gaan?
De heer Hoekstra: Dat zeg ik
niet. De heer Oudkerk: Maar u denkt het wel. De heer Hoekstra: Ja, want het is
moeilijk om die deuren op een goede, effectieve manier open te krijgen.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Zegt u dat op
basis van uw levens- en werkervaring of heeft dat ook te maken met uw
eigen rapport en wat u hebt gehoord? De heer Hoekstra: Voor mij was de
eye-opener het gesprek met de ECD-mensen. Zij waren al in 1992
ingeschakeld. Als zij naar Buitenlandse Zaken waren gegaan met het verzoek
om het groene licht te krijgen van de douane in Amerika om die documenten
te krijgen, had dat nog jaren geduurd. De ECD-mensen
_______________________________________________________________________________________ hebben hun contacten
met de douaniers in Amerika. Die geven een belletje of faxen. Dat is quid
pro quo, de informele praktijk. Je kunt dat niet allemaal regelen. Veel
zaken, ook in het internationaal verkeer, kun je informeel wel boven water
krijgen. Er is dus geen tegenstelling. De heer Oudkerk: Hebt u tijdens uw
onderzoek ook de informele weg bewandeld om boven tafel te krijgen wat u
5,5 jaar na dato op een andere wijze niet boven tafel kon krijgen? Of
moest u zulke gesprekken buiten de commissie om doen? De heer Hoekstra: Ik heb wel eens
gesprekken buiten de commissie om gevoerd. De heer Oudkerk: Heeft dat wat
opgeleverd? De heer Hoekstra: Nee.
De heer Oudkerk: Dat logenstraft uw theorie. Hebt u
wel de goede mensen gesproken? De heer Hoekstra: Die zag ik vooral in
het buitenland zitten. De heer Oudkerk: Maar daar sprak u niet
mee? De heer Hoekstra: Nee, dan moet je daar
heen reizen of bellen. Dan had ik hulp nodig van anderen om mij daar via
bepaalde deuren binnen te loodsen. De heer Oudkerk: Dus via de informele weg
bent u niet op een route geraakt die u formeel als voorzitter van de
commissie niet hebt bewandeld? De heer Hoekstra: Nee.
De heer Oudkerk: Wat was de grootste fout
in de informatievoorziening over de vrachtdocumentatie?
De heer Hoekstra: De grootste fout Maar
dat is achteraf praten, want ik heb in de beginfase als SG Algemene Zaken
en ook als coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten de
eerste periode zelf meegemaakt. Wat dat betreft, ben ik dus deel van het
geheel geweest. Ik kan uit dien hoofde wel een beetje beoordelen hoe de
stemming was, zeker de eerste twee jaar van 1992 tot 1994. Toen was men
gericht op het achterhalen van de oorzaak van het ongeval. Alles was erop
gericht om te bewerkstelligen dat er eindelijk eens op een goede manier
een onderzoek zou plaatsvinden naar een luchtvaartongeval in dit land,
onafhankelijk. Daarover hoef ik denk ik niet uit te wijden. De nieuwe
procedure, zonder dat de nieuwe wet van kracht was, is toegepast. Iedereen
heeft dat toen afgewacht. In die tijd was er ook geen geweldig gedoe over
wat er wel echt was gebeurd. Dat kwam pas in de loop van de tijd.
U vraagt wat de
grootste fout is geweest. Op het moment dat de emotie, de psychologie… Op
het moment dat de verhalen
concreet en minder concreet de ronde deden, is niet alert geopereerd door
het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Maar dat is achteraf bezien. Zij
hebben er wel een en ander aan gedaan, veel zelfs.
Maar toen zijn zij te rade gegaan bij de ongevalsonderzoeker, die zei: wij
hebben alles onderzocht. U vraagt mij nog meer, namelijk om daar en daar
nog eens naar te kijken. Achteraf gezien, zijn de ministeriële
verantwoordelijkheid in directie zin van de minister van Verkeer en
Waterstaat en de verantwoordelijkheid van de ongevalsonderzoeker, die een
heel andere verantwoordelijkheid had, onvoldoende uit elkaar gehaald. Hij
had naar eigen idee, evenals de Raad voor de luchtvaart, perfect onderzoek
gepleegd naar de oorzaak. Technisch was dat goed gegaan. Vervolgens werden
zij gevraagd om nog eens naar wat anders te kijken. U kunt dat in de
verslagen van de gesprekken nalezen. Erhart is daar openhartig over. Hij
kwam in een enigszins dubbelslachtige positie terecht in de zin van
ressorteer ik onder de minister of onder de raad voor de luchtvaart? Bijna
twee jaar lang ligt daar een probleem. Pas in 1996 gaat het ministerie aan
de slag en wordt het actief: maar het bewandelt dan de formele weg.
De heer Oudkerk: Waarom wordt het actief?
De heer Hoekstra: Onder druk van de
publieke opinie, de Tweede Kamer, kranten, de specifieke journalisten, die
zeggen meer van de zaak te weten, althans dat opschrijven. Het krijgt een
dimensie in politieke zin. De heer Oudkerk: Het ministerie is dan
reactief Vindt u achteraf dat het ministerie proactiever had moeten
opereren? ___________________________________________________________________________________ De heer Hoekstra: Ik ben daar ook op de
persconferentie al heel voorzichtig over geweest. Je kunt gemakkelijk
zeggen: u hebt het fout gedaan. Veel mensen in dit land zeiden: er is echt
niet zoveel aan de hand. De heer Oudkerk: Ik vraag niet of het
fout is gedaan, maar of er naar uw mening te reactief plaats van proactief
is opgetreden. De heer Hoekstra: Ik had het, achteraf
bezien, veel beter gevonden dat in 1992 het besluit was genomen, de zaak
niet bij Amsterdam te laten. Achteraf gezien, is dat de grondfout die is
gemaakt. De nationale overheid heeft de verantwoordelijkheid kunnen laten
bij de burgemeester van Amsterdam. Er zijn dingen gebeurd waarvan je
achteraf moet zeggen: dat is fout gegaan. Dat er op die vrijdagavond
puinopruiming plaatsvindt, was uit een bepaalde invalshoek volstrekt
gerechtvaardigd, maar uit een oogpunt van wat later is gebeurd- namelijk
onvoldoende scheiding van vliegtuigmateriaal en puin van de flat, is dat
heel jammer, spijtig geweest. De heer Oudkerk: Wat is naar uw mening de
belangrijkste aanbeveling van uw commissie? De heer Hoekstra: Het zal u niet verbazen
dat het belangrijkste is dat voor dit soort dingen centraal
verantwoordelijkheid wordt gedragen. Er moet een nationaal gremium zijn
dat alert aanwezig is, interactief -- om het modieus te zeggen --met de
lokale autoriteiten. Bij dit soort grootschalige rampen kun je dat niet
scheiden. Dat is onmogelijk. Dit vind ik het eerste, heel belangrijke
punt. Ik vind het nog steeds merkwaardig dat het heeft kunnen gebeuren,
ook in het licht van wat er vroeger wel eens gebeurde ten aanzien van
rampen. Een centrale
verantwoordelijkheid vind ik een primaire aanbeveling. Je kunt als
nationale overheid niet terugtreden in dat soort gevallen. Je moet dat
goed regelen. Het landelijk coördinatiecentrum --dat heet nu anders --van
Binnenlandse Zaken moet het voortouw nemen. Het kan de zaak best
delegeren, bijvoorbeeld de uitvoering van allerlei werkzaamheden aan de
gemeente Amsterdam. Als het vliegtuig --ik kom uit het noorden van het
land --op Hoogezand was gevallen, had de burgemeester van Hoogezand niet
de verantwoordelijkheid gedragen. Men heeft ook niet gekozen voor de
deelraad Bijlmer. Er is ook nog wel enige ruis geweest wie binnen
Amsterdam verantwoordelijkheid moest dragen. Gelukkig heeft de
burgemeester doorgezet: ik doe dat. Maar de nationale overheid is op te
grote afstand gezet. Mevrouw Augusteijn-Esser: U bent in uw
onderzoek op meer ingegaan dan alleen de vrachtbrieven. U bent veel
tegengekomen. U hebt ook veel vragen gesteld die wellicht annex waren,
maar er toch wel enigszins vanaf stonden. De gesprekken die u hebt
gevoerd, brengen u mede tot de conclusie dat het aan coördinatie heeft
ontbroken? De heer Hoekstra: Ja.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U hebt ook een
heleboel aanbevelingen gedaan, zelfs meer dan over de vrachtbrieven. Hebt
u het idee dat daarnaar geluisterd is? De heer Hoekstra: Ik heb de brief van
Netelenbos aan de Kamer nog even tevoorschijn gehaald. Ik dacht het wel.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U denkt van
wel?
De heer Hoekstra: Ja.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U denkt dat als
er vandaag een vliegtuig op de Bijlmer stort, het anders verloopt?
De heer Hoekstra: Ja. Dan zal de minister
van Binnenlandse Zaken een belangrijke rol vervullen. Er zal interactie
zijn tussen het landelijk co5rdinatiecentrum van Binnenlandse Zaken, waar
vertegenwoordigers van alle departementen inzitten, en eventueel Justitie.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar ik wil
eigenlijk naar het moment dat uzelf nog in functie was en de ramp
plaatsvond. De heer Hoekstra: Toen was ik in functie.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Wat was toen
precies uw taak? Op welke wijze bent u betrokken geraakt bij de
afhandeling, de situatie na de ramp'? _____________________________________________________________________________________ De heer Hoekstra: Op 4 oktober is het
vliegtuig neergevallen. De volgende ochtend hadden wij
stafvergadering met de
minister-president. Daarin kwam het even aan de orde in die zin dat de
verantwoordelijkheid
werd gedragen door de burgemeester van Amsterdam.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Dat werd
besloten in die vergadering? Mevrouw Hoekstra: Zondagavond is er --Van
Thijn heeft dat ook verteld in zijn gesprek --contact geweest
met ik dacht Ivo
Opstelten en Lubbers. Bij dat soort zaken plegen contacten onmiddellijk op
hoog niveau plaats te vinden.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u ook
overleg gehad op topambtenarenniveau? De heer Hoekstra: Nee. De volgende
ochtend, vroeg, zat ik bij Lubbers. De vraag was, wat doen we nu? Hij had
inmiddels met Ed van Thijn gesproken. Het leek mij heel goed dat Ed van
Thijn, Nordholt en de brandweer van
Amsterdam, met alle knowhow, verantwoordelijkheid namen.
De voorzitter: U zegt dat het in een
stafoverleg even werd meegedeeld. Had u 's morgens vroeg al stafoverleg?
De heer Hoekstra: Nee, buiten de staven
had ik ook wel eens overleg met de minister-president. Aangezien Lubbers
een vroegkomer was, was ik dat ook. De heer Van den Doel: U was coördinator
van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De zondagavond heeft de BVD
in ieder geval een rol gespeeld. Ik neem aan dat u daarvan op de hoogte
was. De heer Hoekstra: Nee.
De heer Van den Doel: Het beraad van die
avond over de vraag of er mogelijk sprake was van een terroristische
aanslag, zegt u dat iets? De heer Hoekstra: Van een overleg op die
avond weet ik niets. De heer Van den Doel: Wat is uw rol
geweest als coördinator van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
De heer Hoekstra: Je komt pas aan bod als
er dingen niet gebeuren die wel moeten gebeuren.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Van wie kwam
het bericht dat er geen sprake was van een terroristische aanslag?
De heer Hoekstra: Ik geloof dat ik de
volgende dag, maandag, met Arthur Docters van Leeuwen contact heb
gehouden, telefonisch. Ik weet dat vrijwel zeker. Ik heb gevraagd, Arthur
wat is er aan de hand? De eerste indicatie was geen terroristische
aanslag. Mevrouw Augusteijn-Esser: Dus de dienst
van Docters van Leeuwen was er wel bij betrokken?
De heer Hoekstra: Ja, althans bij deze
beoordeling. Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u nog een
indicatie kunnen krijgen waarop dat was gebaseerd?
De heer Hoekstra: Nee, daar heb ik gewoon
op vertrouwd; die jongens zijn alert genoeg. De vraag of het wel of niet
een terroristische aanslag was, is steeds boven de markt blijven hangen
tot het moment dat de Raad voor de luchtvaart het onderzoek afrondde. Toen
pas stond naar de opvatting van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en
politiediensten als een paal boven water dat er geen sprake was geweest
van een terroristische aanslag. Dat kun je nooit op voorhand uitsluiten.
Je gaat in eerste instantie uit van een beoordeling op grond van
indicaties die politie/brandweer leveren aan de betrokkenen.
De heer Oudkerk: U bent verantwoordelijk
voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Er stort een El Al-
vliegtuig neer, 's avonds om 18.35 uur, op weg naar Israël. Gaat u, gezien
uw verantwoordelijkheid, die avond dan niet onmiddellijk aan de slag om na
te gaan of er geen sprake is van iets wat je bijvoorbeeld bij British
Airways veel minder snel zou denken? De heer Hoekstra: Ik herinner mij niet
dat ik die avond actief ben geworden. _______________________________________________________________________________________ De heer Oudkerk: U bent die avond ook niet gebeld,
om u tot activiteiten aan te zetten? De heer Hoekstra: Of om advies te vragen,
nee. De voorzitter: De minister van
Justitie doet in het openbaar de uitspraak dat er geen sprake is van
sabotage. Bent u gekend in die
openbaarmaking? De heer Hoekstra: Nee.
De voorzitter: Is dat niet vreemd?
De heer Hoekstra: In ons systeem van
staatsrechtelijke verantwoordelijkheden kan dat. Een coördinator van
de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten draagt geen inhoudelijke, rechtstreekse
verantwoordelijkheden, maar zal kennisnemen van de
opvattingen van de diensten. Daar wordt hij over geïnformeerd, niet altijd
onmiddellijk, en soms
ook helemaal niet. Maar hij treedt vooral op zoals een minister-president
optreedt wanneer er ruzie
ontstaat, er een verschil van mening is of als er verschillende
opvattingen geventileerd worden. Als ik
vervolgens zou hebben gemerkt dat de MID er anders tegenaan keek
Mevrouw Augusteijn-Esser: Hoe is dat in
de wandelgangen gegaan? Ik kan mij voorstellen dat je, als je hoort van
het ongeluk met een vrachtvliegtuig van El Al, denkt dat dit een
vervelende zaak is en dat je niet in eerste instantie denkt aan een gewone
ramp vanwege technische problemen. Je denkt dan even door. Is het dan niet
logisch dat de inlichtingen- en veiligheidsdiensten onmiddellijk worden
ingeschakeld? De heer Hoekstra: De politie heeft ook
personen die oog en oor zijn van de BVD, die contacten hebben met de BVD.
Als ik die zondagavond geen sein krijg van de BVD: jongens, er is er
rotzooi, ben ik voorlopig even gerust.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U was ook niet
uw eigen sein? U dacht niet: ik moet snel contact opnemen?
De heer Hoekstra: Die avond at mijn
schoonmoeder bij ons. Ik heb niet gezegd: moeder, er is een
terroristische
aanslag. Nee, mijn eerste gedachte was: het is een gewoon ongeluk.
De voorzitter: Het woord sabotage is
helemaal niet bij u opgekomen? De heer Hoekstra: Natuurlijk wel. Dat was
wel een zorg, maar geen primaire zorg. Als ik dat had gedacht,
was ik onmiddellijk in
de telefoon geklommen. De heer Oudkerk: Alle verhalen over het
overleg op de avond zelf tussen de heren Lubbers, Docters van Leeuwen en u
zijn uit de lucht gegrepen, althans u bent er niet bij geweest?
De heer Hoekstra: Ik ben er niet bij
geweest. Dat is nieuw voor mij Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar als het
wel had plaatsgevonden, had u erbij moeten zijn? Men had u dan moeten
waarschuwen? De heer Hoekstra: Als men dat had gewild.
Mevrouw Augusteijn-Esser: U hoorde erbij
in dat geval? De heer Hoekstra: Nee, niet altijd.
Docters van Leeuwen kwam vaker…. Dat is een gegroeide praktijk. Al
vanaf het begin van de
BVD gaat het hoofd van de BVD voor bepaalde activiteiten, zoals het halen
van handtekeningen, langs bij de minister-president. Dat is een
standaardprocedure. Daar bemoei ik mij niet mee.
De voorzitter: Vlak na de ramp laat
de minister van Justitie, de heer Hirsch Ballin, de opdracht uitgaan naar
Schiphol om zo snel mogelijk te achterhalen of er wel of geen sprake is
van sabotage. Er komt bericht terug dat dit, voor zover men dat heeft
kunnen nagaan, niet zo is. Dat bericht is terechtgekomen bij de minister
van Justitie. Wellicht heeft de premier daarnaar gevraagd en is hij
daarvan in kennis gesteld. Vervolgens gaat het bericht uit dat er, voor
zover op dat moment bekend, geen sprake is van sabotage. Als dat bericht
anders zou zijn geweest, bijvoorbeeld dat degenen die dit moesten
uitzoeken, hadden gezegd dat niet kon worden uitgesloten dat er sprake was
van sabotage, waren dan de heren Docters van Leeuwen en Hoekstra
onmiddellijk ingelicht en was men dan welonmiddellijk bij elkaar gekomen
? _______________________________________________________________________________________ De heer Hoekstra: Dan had ik onmiddellijk
een telefoontje gekregen van Ruud Lubbers, met de mededeling: Rein-Jan,
aan de slag. Zo werkt dat. Zo was mijn relatie ook met Ruud Lubbers. Daar
communiceerde ik goed mee, ook op dit
soort terreinen. De voorzitter: Het gaat mij om de
formele weg. De heer Hoekstra: Ik had de donderdag
daarop een reguliere CVIN-vergadering van de hoofden van de diensten. Ik
had geen reden om die vergadering te vervroegen. Ik heb destijds
geïntroduceerd, eens in de maand regulier bijeen te komen. Dat was een
reguliere agenda-afspraak met de hoofden van de diensten. Ik had dus geen
enkele reden om de vergadering te vervroegen in het licht van de berichten
over de ramp, die inhielden dat er geen indicatie was van een
terroristische aanslag. De voorzitter: U zegt dat er op die
avond geen contact is geweest tussen de premier, Docters van Leeuwen
en u.
De heer Hoekstra: Althans, ik was er niet
bij betrokken. De voorzitter: Er kan wel contact
zijn geweest tussen Docters van Leeuwen en de premier, de heer Nordholt en
de heer Van Thijn. Is u er de volgende morgen iets van gebleken dat er
zondagavond een overleg is geweest waarin de heer Van Thijn de opdracht
heeft gekregen, de centrale coördinatie op zich te nemen?
De heer Hoekstra: Mij is de volgende
ochtend geworden dat Van Thijn verantwoordelijkheid wilde nemen en dat het
kabinet, Lubbers c.s., daarmee instemde. Men zag geen reden om de lijn via
de Commissaris van de koningin enzovoorts naar Binnenlandse Zaken te
volgen.
Toen Lubbers mij zondagavond niet had opgebeld, was ik de volgende
ochtend vroeg bij hem. Het is gegaan in de zin van:
ik begrijp dit en dat en ik ga ervan uit dat er gisteravond enig contact
is geweest. Is het juist dat Van Thijn de verantwoordelijkheid gaat
dragen? De voorzitter: Vindt u het achteraf
gezien, met uw opmerkingen met betrekking tot besluiten die zijn genomen
over het wel of niet snel bergen en een aantal andere besluiten die in die
periode zijn genomen, een juiste procedure dat de keuzemogelijkheid er is
dat de burgemeester van Amsterdam wel of niet de verantwoordelijkheid op
zich neemt? Moet er bij een dergelijke ramp geen sprake zijn van een
automatisme? Nu was een en ander afhankelijk van het antwoord op de vraag
of hij dat wel of niet wilde doen. De heer Hoekstra. U vraagt mij of er een
keuzemogelijkheid moet zijn? De voorzitter: Die was er blijkbaar.
Als Van Thijn "nee" had gezegd, had de heer Lubbers dan iemand anders
gevraagd of centraal de verantwoordelijkheid genomen?
De heer Hoekstra: Dan had Lubbers of
primair de minister van Binnenlandse Zaken of van Justitie waarschijnlijk
druk uitgeoefend. Dat had gekund: gij zult het doen. Er was in dit geval
enig vertrouwen in het team Van Thijn/Nordholt.
De heer Oudkerk: Met wat u nu weet. U
hebt op dat moment niet overwogen om te zeggen: Van Thijn, dat kan je wel
willen, maar wij doen dat gewoon zelf? U had als SG ook de
verantwoordelijkheid voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
De heer Hoekstra: Nee.
De heer Oudkerk: Als u nu in dezelfde
positie zou zitten, zou u er waarschijnlijk niet over piekeren om het weer
zo te doen. De heer Hoekstra: Dat is de les van mijn
onderzoek; toen ik tegen deze dingen aanliep. Je denkt dan: potverdorie,
dat had anders gemoeten. De heer Oudkerk: Maar ik begrijp dat u
die verantwoordelijkheid die ochtend wel had genomen als het vliegtuig in
Hoogeveen terecht was gekomen. De heer Hoekstra: Dan was er werk aan de
winkel geweest. Dan had je coördinatie moeten bewerkstelligen zodat die
zaak in Drenthe goed wordt geregeld. Dan was er waarschijnlijk
onmiddellijk contact geweest tussen Ivo Opstelten
en mij, niet eens vanuit de hoek van de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten, maar gewoon als SG Algemene
Zaken. Als terrorisme als indicatie terzijde was geschoven, was het een
bestuurlijke _____________________________________________________________________________________ kwestie geworden. Dan
had je een adequaat coördinatiesysteem moeten opzetten. In dit geval was
het Amsterdam. Toen voorlopig duidelijk was dat het niet om een
terroristische aanslag ging, vond men dat het goed liep. Ook het
strafrecht was terzijde gesteld. Mijn ervaring bij bijvoorbeeld
gijzelingszaken is dat, als het strafrecht in het
geding is, zoals bij terrorisme, er op nationaal niveau iets wordt gedaan.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Toen u in
functie was, is er toen op ambtelijk of politiek-bestuurlijk niveau
contact geweest tussen Israël en Nederland? De heer Hoekstra: Er is in ieder geval
contact geweest met de Israëlische ambassade, maar niet van mijn kant.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Hebt u zelf
contacten gehad?
De heer Hoekstra: Nee.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Maar u weet
dat er contacten zijn geweest, De heer Hoekstra: Er zijn contacten
geweest, maar met wie weet ik niet. Vooral de mensen van Verkeer en
Waterstaat hebben contact met de Israëlische ambassade gehad. Ik heb dat
meer van achteraf' dan van toen. Mevrouw Augusteijn-Esser: Maandag hebt u
overleg gehad. Donderdag daarna weer. De heer Hoekstra: Maar heel summier hoor.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Daarna heeft er
regelmatig overleg plaatsgevonden over deze zaak?
De heer Hoekstra:
Donderdag
hadden wij CVIN-overleg, het Comité verenigde inlichtingendiensten
Nederland. En marge van dat overleg is het even aan de orde geweest,
verder niet. Mevrouw Augusteijn-Esser: Daarna is het
niet meer aan de orde geweest? De heer Hoekstra: U moet ook weten wat er
in die week gebeurde. Ik heb nog even mijn agenda nagekeken. Zondagavond
stortte het vliegtuig neer. De organisatie is, na overleg met Den Haag,
door Amsterdam op poten gezet. De
minister-president en het ganse kabinet gingen aan de slag om de algemene
politieke beschouwingen te doen. Eén van de dingen die wij maandag
besproken, was wie op dinsdag bij de opening van de APB het woord
zou voeren over de ramp en wat daarover gezegd kon worden. Toen is het
besluit genomen dat Deetman, die toen voorzitter was, iets zou zeggen en
in reactie daarop de minister-president. Daarna ging de hele Kamer aan de
slag met de algemene politieke beschouwingen. Daar heb ik de hele week
bij gezeten. Alleen
die donderdagmiddag ben ik er uitgelopen. In het CVIN-overleg hebben we
het er nog even over gehad in de
zin van: Arthur, is het echt zo dat de indicatie is dat het geen
terrorisme is? Hou mij op de hoogte van de
ontwikkelingen als jij uit jouw bronnen wat hoort. Dat zei ik natuurlijk
ook tegen de andere hoofden van de
diensten. Mevrouw Augusteijn-Esser: Heeft de heer
Docters van Leeuwen u daarna nog benaderd? De heer Hoekstra: Nee.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Men heeft u
verder niet meer op de hoogte gehouden De heer Hoekstra: Jawel. Je komt elkaar
regulier tegen. Dan is het een enkel woord: is er nog verandering
op dat punt? Antwoord:
nee. Mevrouw Augusteijn-Esser: Moet ik nu
constateren dat u eigenlijk tot het moment dat u voorzitter van de
commissie werd, zich niet meer hebt beziggehouden met de ramp?
De heer Hoekstra: Behalve dat Jan-Willem
Weck, de toenmalige DG mij heeft opgebeld over het ongevalsonderzoek, met
de vraag hoe dat moest worden opgezet. Dat heeft hij met mij besproken.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Daar hebt u
aanbevelingen over gedaan? De heer Hoekstra: Hij had de
gedachte dat het goed moest gebeuren, anticiperend op de nieuwe wetgeving.
Ik heb tegen hem
gezegd: dat lijkt mij een uitstekende gedachte. Het ging om een
onafhankelijk onderzoek. _______________________________________________________________________________________ Mevrouw Augusteijn-Esser: Bent u daar
later nog bij betrokken geweest of heeft Weck dat voor de rest
geheel zelf geregeld?
De heer Hoekstra: Dat is allemaal door
het ministerie van Verkeer en Waterstaat gedaan. Er was ook nog de
reguliere voorbereiding van de ministerraad. In de ministerraad is, als ik
mij dat goed herinner, over de herdenkingsbijeenkomst op die zondagmiddag
en over de organisatie van het onderzoek gesproken.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Ik heb een
detailvraag over uw aanbevelingen, conclusies en analyses in uw rapport.
Op blz. 82 schrijft u, punt 4.1.3., naar aanleiding van mogelijk aanwezige
munitie aan boord: "Op verzoek van de RLD is onderzoek gedaan naar de
samenstelling van de desbetreffende zending. Uit het onderzoek bleek dat
hier geen sprake is geweest van transporten van munitie". Wij hebben niet
kunnen achterhalen welk onderzoek dat is. De heer Hoekstra: Is dat niet hei
onderzoek van Dangerous Goods Management Support BV?
Mevrouw Augusteijn-Esser: Nee. Er is bij
ons een brief bekend van het ministerie van Verkeer en
Waterstaat aan de
Rijksluchtvaartdienst, de heer Putters. Maar het onderzoek hebben wij niet
kunnen traceren. De heer Hoekstra: Dat moet Dangerous
Goods Management zijn geweest, de heer Van der Maat, maar dat
staat er dus niet.
Mevrouw Augusteijn-Esser: Nee, dat staat
er niet. Bovendien kon worden verondersteld dat het iets te maken had met
in ieder geval munitie. U weet dus niet welk onderzoek wordt bedoeld.
De heer Hoekstra: Welke brief is het?
Mevrouw Augusteijn-Esser: Een brief van
het ministerie aan de Rijksluchtvaartdienst. De heer Hoekstra: Die
ken ik niet. Mevrouw Augusteijn-Esser: Het is ook ver
na uw tijd als functionaris, maar wel binnen de periode dat u met uw
onderzoek bezig was. De heer Hoekstra: Ik kan het navragen.
Mevrouw Van Traa: U concludeert in uw
rapport: uit dit onderzoek bleek dat hier geen sprake is geweest van
transport van munitie. Dat is wel een snel getrokken conclusie.
De heer Hoekstra: De brief ken ik niet.
Ik zal ernaar kijken. Ik zal de commissie daarover berichten.
De voorzitter: Gezien de tijd, geef
ik de leden nog de gelegenheid tot het stellen van een laatste vraag.
Mevrouw Oedayraj Singh Varma: U heeft met
veel personen gesproken. Is u iets bijzonders opgevallen in die
verklaringen? De heer Hoekstra: Ik vond de nogal
chaotische situatie bijzonder. Ik kon begrijpen dat de eerste avond
chaotisch was. Het is bijna wonderbaarlijk dat het daarna zo snel en
redelijk goed is gegaan vanuit de invalshoek van Amsterdam. Dat beeld
blijft mij bij. Ik vroeg regelmatig hoeveel mensen er ter plekke waren. Ik
dacht honderd of meer. Erhart was daar heel sprekend over. Hij vond wat,
deed dat in een mand en even later was het weg.
De heer Oudkerk: Klopt het dat op de dag
dat uw eindrapport werd gedrukt, informatie van El Al
binnenkwam op vragen
die al in een veel eerder stadium waren gesteld?
De heer Hoekstra: In de fase dat het werd
gedrukt, dat klopt. Ik had eindeloos getrokken bij de advocaat om die
informatie toch te krijgen. De heer Oudkerk: "Getrokken bij de
advocaat". Mag ik daaruit concluderen dat u niet de grootste juichkreten
slaakt over een snelle, adequate medewerking van EI Al ten aanzien van de
vragen die u stelde? De heer Hoekstra: Dat duurde mij te lang.
______________________________________________________________________________________ De heer Oudkerk: Vond u dat men bewust de
zaken vertraagde? De heer Hoekstra: Heeft El AI de zaak
vertraagd of de advocaat. De heer Oudkerk: De advocaat is in dienst
van El Al. De heer Hoekstra: Ik maak dat
onderscheid. Ik ging mij ergeren, net zoals toen ik de heer Bloemen niet
snel aan tafel kon krijgen. De advocaat van El Al had dan weer overleg
nodig met een collega-advocaat die zaken voor El Al doet in Londen.
Kennelijk was de zaak voor El Al zo gevoelig uit een oogpunt van wellicht
aansprakelijkheidstelling op de langere of kortere duur, dat de advocaat
lang heeft nagedacht of deze informatie aan de commissie verstrekt kon
worden. De heer Oudkerk: Nagedacht of
getraineerd? De heer Hoekstra: Daar heb ik geen
indicatie voor. De heer Oudkerk: Als u een advocaat nodig
had, zou u deze niet uitzoeken? De heer Hoekstra: Veel advocaten rekken
zaken. De heer Oudkerk: Dat is hun vak.
De heer Hoekstra: Zij hebben zoveel tijd
nodig voor andere zaken. De zaken die in hun ogen of in die van
de cliënten geen
prioriteit hebben, blijven even liggen. Ik heb de stellige indruk dat ik,
als ik er niet bijna dagelijks achterheen had gezeten, het niet had
gekregen. De heer Oudkerk: Uzelf!
De heer Hoekstra: De heer Broeren. Ik heb steeds weer laten bellen.
Soms liet ik iemand anders ook bellen. De heer Oudkerk: Uiteindelijk komt men
als het boekwerk wordt gedrukt met antwoorden op vragen. Bent u daar
wijzer van geworden? De heer Hoekstra: Zij hebben een heel
verhaal gehouden, een beschouwing, een benadering gegeven. Dat is de winst
ervan. Dat staat op papier en dat is belangrijk. Ik ga daar geen
diskwalificatie van geven. De heer Oudkerk: Een diskwalificatie is
hooguit dat als u er niet achterheen had gezeten, u nog bezig was geweest.
De heer Hoekstra: Het kostte de nodige
moeite. Mevrouw Van Traa: Wij hebben herhaalde
malen over de bevoegdheden gesproken en over de hoofdverantwoordelijkheid
van de burgemeester van Amsterdam. Deze kwestie kwam vooral ter sprake in
verband met terroristische acties. Die laat ik terzijde, maar ik plaats
een en ander in het licht van een luchtvaartongeluk. Is ooit, bijvoorbeeld
in het kabinet of in de besprekingen waar u bij was, aan de orde geweest
dat er internationale verplichtingen waren met betrekking tot het accident
investigation en dat die misschien op basis van internationaal recht voor
zouden gaan op nationaal recht? Is daar ooit over gesproken?
De heer Hoekstra: In die tijd niet met
mij. Daar heb ik niet van gehoord. Mevrouw Van Traa: Heeft de Raad voor de
luchtvaart zich er niet over uitgelaten dat zijn belang boven een ander
zou gaan? De heer Hoekstra: Ja. In de gesprekken
die ik heb gevoerd, komt sterk naar voren de impliciete of expliciete
kritiek van de onderzoeksautoriteiten op de geweldige spanning tussen de
internationale verplichtingen ten aanzien van het onderzoek naar het
ongeluk en het feit dat de bestuurlijke autoriteiten van Amsterdam geen
overleg hebben gevoerd met de onderzoeksautoriteiten over wat er op die
vrijdagavond gebeurde. Men is daar heel ongelukkig over geweest.
Mevrouw Van Traa: De minister van Verkeer
en Waterstaat heeft haar zaak niet verdedigd? Zij was bewindsvrouw op het
gebied van de internationale verplichtingen. _____________________________________________________________________________________ De heer Hoekstra: Het gebeurde. Het was
een bijna exclusief Amsterdamse zaak geworden in de zin van dit doen wij
gewoon. Mevrouw Van Traa: De hoofdbevoegdheid van
de burgemeester werd dus absoluut niet ter discussie gesteld?
De heer Hoekstra: Toen niet. Hij had het
al zwaar genoeg. Hij had veel steun nodig van zijn
directe omgeving, hij moest
geholpen worden. De voorzitter: Misschien kwam dat
wel goed uit, want de APB stonden voor de deur!
Mijnheer Hoekstra, hartelijk dank voor uw komst naar onze
commissie. Mocht er aanleiding zijn, u uit te nodigen voor de
officiële verhoren onder ede, krijgt u daar zo snel mogelijk bericht over.
Wij zien u eventueel dan weer
terug. Sluiting 16.07 uur.
_______________________________________________________________________________________ Wat die CVIN-vergadering betreft op de donderdag na de ramp, de reguliere bijeenkomst van de chefs van alle Nederlandse inlichtingendiensten, klopt iets niet. Hij is gehouden, zegt Hoekstra, maar Docters van Leeuwen, toenmalig hoofd van de BVD, vertelt de PEC dat in het BVD-dossier geen notulen zitten van juist die vergadering. Hij heeft het er nog speciaal op nagekeken. 'Filmrolletje'? Of leugentje? |