(20-09) Brief van oud-minister Maij-Weggen
aan de PEC, naar aanleiding van haar openbaar
verhoor.
___________________________________________________________________________________________________________
J.R.H.
Maij-Weggen
Lid
van het Europees Parlement
Aan de voorzitter van de Enquête Commissie
Vliegramp
Bijlmermeer de heer Th.A.M. Meijer
P/a Tweede Kamer der Staten Generaal
Plein
2
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Eindhoven, 29 maart 1999
Geachte
voorzitter,
Naar aanleiding van het stenografisch verslag van mijn
verhoor op 11 maart onder ede wil ik ten behoeve van uw
waarheidsvinding nog wat puntjes op de i zetten.
Mijn aanvullende opmerkingen volgen de ad. nummering
in het stenografisch verslag
dat ik
daartoe bijvoeg. Tevens ontvangt u het geparafeerde verslag retour.
1. bladzijde 5 en 6
Op
bladzijde 5 meld ik 'Ik wilde zo snel mogelijk naar Hoofddorp' en op
bladzijde 6 zeg ik: 'In Hoofddorp zouden we uitgebreid worden
gebriefd'.
Ik maak hier dezelfde
vergissing als in het voorverhoor. De briefing werd maandagmorgen
gehouden op Schiphol evenals de persconferentie daarna. Zoals u
intussen weet spraken we op het ministerie meestal over 'RLD
Hoofddorp' ook als we RLD/LVB Schiphol bedoelden.
NB: In
dit deel van het verhoor is de heer Van de Doel verbaasd over het
feit dat de Bijlmerramp niet specifiek op de agenda van de
ministerstaf stond. De voorzitter (de heer Meijer verbaasde zich
daar ook al over in het voorverhoor). Ik meld nog eens dat het
belangrijkste doel van de zogenaamde ministerstaf op maandagmorgen
is: het doorgeven door de minister en bespreken van de besluiten van
de Ministerraad van de vrijdag daarvoor voor zover relevant voor het
ministerie. De agenda van de ministerstaf is altijd daarop
afgestemd. De ministerstaf begint meestal om 10.00 uur omdat dan ook
de notulen van de ministerraad beschikbaar zijn. Op 5 oktober
begonnen we om 08.00 uur omdat ik snel naar Hoofddorp/SchiphoI
wilde. Er was dus nauwelijks sprake van een normale ministerstaf die
ochtend. De term 'ministerstaf is overigens een afkorting van de
term 'ministerstafvergadering' De aanwezigen variëren per
departement. Op Verkeer en Waterstaat zijn bij deze vergaderingen
aanwezig de SG, de plv. SG, alle DG's, het hoofd van het Bureau van
de Secretaris Generaal en de Directeur Voorlichting.
2. bladzijde 8
De heer Van den Doel zegt hier: ' Ik kom nu op een
studie die u zelf intern op het ministerie heeft laten verrichten. ,
______________________________________________________________________________________
Ik meld
u aanvullend dat dit een eigen initiatief was van de afdeling
Voorlichting, toen inmiddels onder leiding van de heer Kramer. Een
goed initiatief overigens waar ik geheel achter stond.
3.
bladziide 9
De heer
Van den Doel leest hier de conclusies van dit onderzoek voor.
Ik meld u echter aanvullend dat ik de conclusies van
de onderzoeker te eenzijdig vind De onderzoeker is bij de meting van
de invloed van vergissingen / mis-informatie van onze kant en de
meting van mis-informatie van enkele journalisten uitgegaan van het
effect in de breedte (Hoeveel kranten namen het over).
Wat de
onderzoeker naar mijn oordeel onvoldoende heeft beseft is dat
mis-informatie met een hoog alarmerend karakter, waardoor mensen
bang worden gemaakt, een veel grotere impact heeft dan
mis-informatie die geen alarmerend karakter heeft.
Met andere woorden: de onderzoeker legt veel nadruk op
het breedte effect van de informatie en te weinig nadruk op het
diepte effect.
Ik ben van mening dat de alarmerende en bangmakende
misinformatie in sommige media van veel groter invloed is geweest op
de Bijlmerbewoners, ook op langere termijn, dan de vergissingen die
te goeder trouw door Verkeer en Waterstaat zijn gemaakt.
Desalniettemin heeft Verkeer en Waterstaat zelf zeker
geprobeerd lessen te trekken en dat heeft goed gewerkt. Het was
echter beter geweest als de betreffende media ook corrigerend waren
opgetreden ten aanzien van door hen veroorzaakte vaak zeer
alarmerende mis-informatie. Sommige media zijn daar echter zonder
zelfkritiek zeer lang mee doorgegaan, waardoor het diepte effect op
langere termijn nog eens is versterkt.
4. bladzijde 9
In de 3e regel van deze passage is, tussen het woord
'absolute' en het woord 'instelling' het woordje 'open' weggevallen.
Ik heb
de stenografische dienst gevraagd dit te corrigeren.
5. bladziide l7 (2x)
Ter aanvulling op mijn antwoorden aan de heer Oudkerk
over de opmerking die destijds door de heer Luyks zou zijn gemaakt
meld ik u het volgende.
______________________________________________________________________________________
Ik heb
intussen, op 12 maart jl., met Frits Castricum gebeld en hem
gevraagd of Theo Luyks destijds iets tegen hem heeft gezegd over de
lading en of hij dat destijds heeft doorgegeven aan Rob van Gijzel.
Frits
Castricum meldde mij dat hij de gewoonte had om één keer per
halfjaar met Theo Luyks 'bij te praten' over de inspectie op het
vervoer van goederen. (Dit soort gesprekken of briefings tussen
kamerleden en ambtenaren van Verkeer en Waterstaat kwamen wel meer
voor en hadden mijn volledige instemming).
Bij een van deze gesprekken, in oktober 1993, heeft
Theo Luyks, aldus Frits Castricum, bij het afscheid een terloopse
opmerking gemaakt over de vragen die de heer Van GijzeI in september
stelde en dit in ondersteunende zin voor de heer Van Gijzel. De heer
Luyks zou gezegd hebben 'zeg maar tegen Rob dat hij door moet gaan
met vragen' aldus Frits Castricum. Intussen (23 maart 1999) heb ik
Frits Castricum nog eens gevraagd waarom hij dit niet ook aan mij
heeft doorgegeven. Frits Castricum meldde mij dat het een hele
terloopse opmerking was, niet zodanig dat hij het nodig vond om het
aan mij door te geven. Maar hij heeft het wel tegen Rob van Gijzel
gezegd.
Na het telefoongesprek met Frits Castricum werd ik op
dezelfde avond (12 maart 1999)
gebeld door Rob van Gijzel die mij meldde dat hij ook kontakt had
gehad met Frits Castricum en dat deze hem nog eens had bevestigd dat
Theo Luyks destijds een opmerking over zijn vragen over de lading
had gemaakt, waarna Frits Castricum die opmerking aan hem had
doorgegeven. Wat Rob van Gijzel hier onder ede heeft gezegd is dus
correct.
Op mijn
vraag waarom bij dat destijds niet aan mij had gemeld zei Rob van
Gijzel tegen mij dat bij de opmerking van Theo Luyks toen niet zo
alarmerend vond dat bij dat aan mij zou moeten doorgeven en dat Hans
Alders bovendien enkele aanvullende onderzoeken had toegezegd na
diens beantwoording van de vragen van Van GijzeI over de lading in
november 1993.
Ik concludeer nu uit dit alles dat er tussen Theo
Luyks, Frits Castricum en Rob van Gijzel wel gesproken is over de
lading van het El Al toestel, maar niet in een zodanig alarmerende
zin dat één van de drie het nodig vond om mij te waarschuwen.
Achteraf gesproken is dat gewoon jammer. Het valt overigens op dat
de Tweede Kamer na de beantwoording van de vragen van de heer Van
GijzeI aan mij en aan collega Alders ook geen reden zag voor een
nader debat, ook niet naar aanleiding van het bekend worden van het
feit dat het toestel een constructie met balansgewichten van verarmd
uranium kende. Ook is in de begrotingsbehandeling van Verkeer en
Waterstaat in 1993 hierop niet teruggekomen.
_____________________________________________________________________________
6 bladzijde 17
Bij het onderzoek van de consultant van het Bureau
Berenschot wil ik nog de volgende kanttekeningen maken.
Het
onderzoek was opgestart door de heer Weck met de bedoeling nog eens
na te gaan hoe de operationele diensten van Verkeer en Waterstaat
ten tijde van en na de ramp hadden gewerkt, vooral ook om te zien of
de checklists goed hadden gewerkt of moesten worden herzien /
aangevuld.
Tot mijn
verrassing ging het onderzoek zonder nader overleg al snel over tot
een soort aanvullend beleidsonderzoek waarbij onder andere werd
voorgesteld om ook de heer Van Thijn, de heer Smits (pres. dir. van
Schiphol), de heer Den Hartog (plv. pres. dir. van de KLM) en mij te
mogen ondervragen.
Tegen een dergelijke aanpak had ik forse bezwaren en
wel om de volgende redenen: .
Een
onderzoek dat start als een operationeel onderzoek kan niet zomaar
overgaan in een aanvullend beleidsonderzoek. Een beleidsonderzoek
vraagt om een ander type onderzoeker dan een operationeel onderzoek.
Ook vraagt een beleidsonderzoek om andere afspraken en voorwaarden
vooraf, zeker wanneer anderen (Van Thijn, Smits etc) daarbij zouden
worden betrokken. Daaraan was geenszins voldaan met alle risico' s
van dien.
Er was
ook een forse kans dat het gevraagde aanvullende onderzoek zo zou
gaan kruisen met het onderzoek van de Raad voor de Luchtvaart. Dat
zou flinke risico' s inhouden voor het laatste onderzoek. Verkeer en
Waterstaat zou allerlei verwijten kunnen krijgen over het
beïnvloeden en frusteren van het onafhankelijke onderzoek van de
Raad van de Luchtvaart, met alle gevolgen van dien.
Ik heb de RLD dus verzocht het onderzoek niet uit te
laten groeien tot iets wat niet was gevraagd. Het onderzoek is aldus
volgens de oude afspraken in maart 1993 afgerond. .
7 bladzijde 18
Ik meld naar aanleiding van deze passage en van mijn
brief van 23 februari jl. dat ik het bericht over het bestaan van
deze band per telefoon inderdaad heb ontvangen op 18 januari jl. (
en niet begin februari) van de plv. S .G. van Verkeer en Waterstaat
mevrouw T. van Beek.
De
transcripten ontving ik, na een verzoek van mijn kant op 29 januari
(en niet op 12 februari). Op 15 februari ben ik bij u geweest voor
het voorgesprek.
Dat ik me hier heb vergist komt omdat ik het ontvangst
van de transcripten in verbinding bracht met het voorgesprek met U.
Ik ontving de transcripten echter voorafgaand aan een gesprek met
een aantal ambtenaren van Verkeer en Waterstaat.
______________________________________________________________________________________
Het ging dus om een ander voorgesprek. Hierdoor is er
verwarring ontstaan tijdens het verhoor onder ede. Ik excuseer mij
voor deze verwarring. Dezelfde vergissing zit dus ook in mijn brief
van 23 februari jl. aan u. Dit wil ik hierbij ook corrigeren.
Een tweede kanttekening die ik bij dit punt wil maken
is dat de 'goede informatie' kennelijk die avond wel goed en tijdig
in Amsterdam en in de Bijlmer is aangekomen, namelijk de informatie
aan Amsterdam dat er 'geen extra bijzonderheden waren met de lading'
.Bij die goede informatie was de heer v.d. Maat op de avond van 4
oktober al betrokken. De eerstverantwoordelijken daarvoor waren El
Al, het CVO Schiphol en de brandweer.
8. bladzijde 24
In deze passage (2e regel) staat 2x de term 'die
vraag'. Hier vergis ik mij. Er hoort 2x te staan 'het antwoord'.
Anders is deze passage onbegrijpelijk. (met excuses voor deze
vergissing mijnerzijds)
9 bladzijde 24
In aansluiting op deze passage over de
misinfom1atie bij de LVB ( een treurig voorbeeld van verkeerde
informatie op de verkeerde plaats) hecht ik er aan te melden dat ik
wel zeer kritisch ben wanneer de luchtverkeersleiders van de L VB
aan de EI Al employé zouden hebben toegezegd dat zij de betreffend
informatie over gevaarlijke stoffen niet zouden doorgeven op een
moment dat zij nog niet wisten dat het om mis- informatie ging. Dat
is absoluut niet goed te praten. Voor mij is overigens op dit moment
niet helder wat er nu eigenlijk precies is gezegd. Volgens mijn
laatste informatie zouden de banden niet goed zijn beluisterd en
niet goed op script zijn gezet.
Dat mis-informatie, indien zulks blijkt, echter niet
meer wordt doorgegeven lijkt mij minder problematisch. Daarover
sprak ik met name in de bovengenoemde passage op bladzijde 24.
Bij het teruglezen van het verhoor heb ik gemerkt dat
hier een misverstand zou kunnen bestaan tussen voorzitter Meijer en
mijzelf, vandaar de bovenstaande verduidelijking.
10 bladzijde 28
Volgens
het ministerie heeft El Al in april 1993 de ladinglijst naar de
gemeente Amsterdam verstuurd. Dit is dus niet door de Raad voor de
Luchtvaart of door Verkeer en Waterstaat gebeurt. De desbetreffende
lijst met chronologische gebeurtenissen van Verkeer en Waterstaat
lijkt hier niet correct te zijn. Dat die lijst van El Al niet
compleet was zou komen door een faxfout, zo is mij gemeld. Dit bleek
toen wij zelf de NOTOC in september 1993 naar de Kamer stuurden.
Onze lijst was voor zover mij bekend correct.
______________________________________________________________________________________
Tenslotte.
Ik ben alles overziende nog steeds van mening dat ik
het dossier Bijlmerramp, naar de kennis van toen, in een hele
behoorlijke staat heb overgedragen aan mijn opvolger / opvolgster.
Dat moge
ook blijken uit het feit dat ondanks de circa 20 brieven en
voortgangsrapportages die door mij over de Bijlmerramp naar de Kamer
zijn gestuurd er slechts enkele schriftelijke vragen zijn gesteld
terwijl er nooit een echt debat over de Bijlmerramp heeft
plaatsgevonden, behoudens een korte gedachtenwisseling tijdens de
begrotingsbehandeling in november 1992.
Het is voor mij nog steeds onbegrijpelijk hoe het
dossier nadien in zo'n moeras terecht is gekomen met alle gevolgen
van dien voor de Bijlmerbewoners en andere betrokkenen.
Ik wens
u veel inzicht en wijsheid bij het ontrafelen van dat proces en ik
hoop van harte dat de nodige duidelijkheid snel wordt verschaft.
N.B. Ik ga ervan uit dat u in uw eindrapport de door
uw Commissie uitgesproken woorden 'bloemen en parfum' in relatie tot
mij (dit is 3x door uw Commissie in de verhoren onder ede
ingebracht) zelf rechtzet. U weet nu dat. deze woorden ten onrechte
in mijn mond zijn gelegd.
Met vriendelijke groet,
(handtekening)
Hanja Maij-weggen
Oud minister Verkeer en Waterstaat
(1989-1994)