(20-09)  Verklaring van een lid van de PEC tegenover Pierre Heijboer.

_______________________________________________________________________________

 

'Van den Doel boycotte en saboteerde veel wat we deden. Een voorbeeld. Wij wilden Nix, Plettenberg, Bloemen en Wijbrandi na hun verhoor laten aanhouden door de rijksrecherche. Dit omdat het voor ons overduidelijk was dat zij onder ede verhalen vertelde die van leugens aan elkaar hingen ofwel elkaar tegenspraken.

 

De hele ploeg was het er in principe over eens dat we zeer waarschijnlijk tot deze arrestaties moesten overgaan. Mede om die reden was er bij het OM constant een team paraat dat alle verhoren volgde. Dat team kon voor mogelijke arrestaties direct worden opgeroepen, het was constant stand-by. Er zat ook altijd iemand van het OM in de zaal om de zaak te volgen. De opdracht tot aanhouding zou naar Amsterdam (Vrakking) gaan, want daar speelden de feiten waarover het ging.

 

We wisten na de voorverhoren zo ongeveer waar we aan toe waren: er zou onder ede gelogen worden. Van den Doel was degene die de voorbereiding van een aanhouding dan regelde met Korthals. Dat deed hij goed. Maar was het verhoor dan achter de rug, en Theo, Tara, Rob en Marijke waren voor aanhouding, dan begon Van den Doel meteen twijfel te zaaien: 'We zijn geen juristen. We moeten oppassen dat we ons geen buil vallen. Hebben we eigenlijk wel harde feiten tegen deze figuur?' Daarmee kreeg hij Meijer altijd weer plat.

 

Het sterkste speelde het bij Wijbrandi. Ook hier had Van den Doel het helemaal met Korthals geregeld. Alles stond gereed voor aanhouding. Maar wat gebeurt er? Van den Doel zegt na het openbare verhoor weer: 'We hebben niet genoeg om hem op te pakken. We kunnen niets bewijzen.' De anderen zeiden: 'Maar zodadelijk is deze vogel gevlogen.' Van den Doel daarop: 'We kunnen hem ook in Israël laten arresteren als het nodig is.'

 

Contact met Korthals was in dit geval in feite nodig - en ook niet ongewoon - omdat hij de eindopdracht moest geven. Maar hij zou zich laten leiden door de commissie. Wat deed Van den Doel dus? Toen hij met Korthals belde (in ons bijzijn) zei hij meteen dat we het volgens hem niet moesten doen. Een tijdje was het in dit geval vier tegen één in de commissie. Maar toen liet Van den Doel Korthals met Meijer praten en ging het weer eens over.'

 

 

 

 

(20-09)  Verklaring van een lid van de PEC tegenover Pierre Heijboer.

_______________________________________________________________________________

 

 

'We hadden informatie dat Wijbrandi spionagewerk deed. Hij verkocht informatie. Aan wie weten we niet. Waarschijnlijk was hij daar domweg ingeluisd. Onze informatie zei ook dat hij door de Israëli's was betrapt, en dat de Israëlische geheime dienst hem als gevolg daarvan 'in de tang had'. Als ik terugdenk was het zelfs zo dat hij, met dit als achtergrond, min of meer gedwongen is geweest om bij zijn Israëlische vrouw te blijven, van wie hij eigenlijk wilde scheiden. Hij zegt dat hij 'uit liefde' met haar is teruggegaan naar Israël, maar onze informatie was een andere.

 

Onze informatie was, dat hij een beetje een 'hosselaar' was.

 

Die flat van hem, dat was een onderkomen voor de Israëlische geheime dienst. We hebben dat gegeven van beheerder van die flat. Ofwel het is hemzelf overkomen, ofwel hij heeft het verhaal van een schoonmaakster. Waar het op neerkwam, was dat hij of zij op een gegeven moment aan de deur was, en geconfronteerd werd met allerlei mensen met wapens. Dat was even schrikken.

 

 

 

(20-09) Brief van burgemeester Schelto Patijn van Amsterdam aan de PEC, d.d. 26.02.1999.

________________________________

gemeente Amsterdam

 

  Mr. S. Patijn

 burgemeester

stadhuis, amstel 1

1011 PN amsterdam

telefoon 020-552.2000

telefax 020-552.3100

postbus 202

1000AE amsterdam

Parlementaire Enquête Commissie

Vliegramp Bijlmermeer

t.a.v. de heer Th.A.M. Meijer, voorzitter

Postbus 20018

2500 EA DEN HAAG

onderwerp

nummer

uw brief

datum

26 februari 1999

 Geachte heer Meijer,

De gemeente Amsterdam heeft vorig jaar regelmatig aangedrongen op een parlementaire

enquête inzake de Bijlmerramp. Onze wens was om via uw enquête volledige en eenduidige

antwoorden te kunnen geven op vragen van de zijde van getroffenen, omwonenden en

hulpverleners. Het besluit van de Tweede Kamer een Parlementaire Enquête Commissie in te

stellen is derhalve positief ontvangen in onze gemeente. Uw bevindingen en aanbevelingen zien

wij met grote belangstelling tegemoet. De heb u dat ook tijdens mijn voorgesprek laten weten.

De in het openbaar gehouden verhoren hebben wel een onvoorzien neveneffect te weeg gebracht,

waarvoor ik als burgemeester van Amsterdam uw aandacht vraag.

Uit datgene wat ik gedurende mijn burgemeestersperiode sinds 1994 daarover heb geleerd, kan

ik concluderen dat degenen die aan de rampbestrijding hebben deelgenomen in z'n algemeenheid

goed werk hebben verricht onder loodzware omstandigheden. Niet feilloos, maar dat is ook niet

mogelijk bij dergelijke omvangrijke en complexe situaties.

Het probleem doet zich nu voor dat de in het openbaar afgenomen verhoren alleen die

onderdelen belichten waarbij wellicht vraagtekens geplaatst kunnen worden. Dit is misschien

niet te vermijden, doch wel spijtig omdat daardoor een beeld kan ontstaan dat de totale

rampbestrijding ondeugdelijk was. Dit leidt -eveneens begrijpelijk- tot gevoelens van verdriet en

diep onbehagen onder hulpverleners die bij het verlenen van Hulp vaak tot het uiterste zijn

gegaan. Zij verdienen dat het vele goede werk rond de rampbestrijding niet onderbelicht blijft.

Voor degenen die in het openbaar zijn verhoord klemt dit des te meer.

De weerslag dat het optreden van uw Enquêtecommissie heeft op personen die naar eer en

geweten meewerken aan uw onderzoek en die zich vervolgens bij de geringste oneffenheid -

uitvergroot door de media- als een verdachte in de beklaagdenbank voelen, is groot.

Zij hebben in oktober 1992 en de maanden daarna met enorme inzet gewerkt, m het beeld dat tot

  ______________________________________________________________________________

nu toe naar buiten komt, vinden deze werkers van het eerste uur daarvan niets terug.

Graag wil ik onder uw aandacht brengen dat ik zorgen heb over hetgeen degenen die zeer direct

bij de rampbestrijding waren betrokken deze maanden aan pijnlijke ervaringen ondergaan

waarbij zij vaak traumatische herinneringen moeten ophalen.

Ik hoop dat u in uw eindrapport aan dit aspect aandacht zult willen besteden.

Hoogachtend,

(handtekening)

 

 S. Patijn

 

_______________________________________________________________________________

 

 

 

 

 

 

(20-09)  Brief van oud-minister Maij-Weggen aan de PEC, naar aanleiding van haar openbaar verhoor.

___________________________________________________________________________________________________________

 

 

 


     J.R.H. Maij-Weggen


 

                 Lid

van het Europees Parlement

                                                                                               Aan de voorzitter van de Enquête Commissie

                                                                                               Vliegramp Bijlmermeer de heer Th.A.M. Meijer

                                                                                                P/a Tweede Kamer der Staten Generaal

                                                                                                Plein 2

                                                                                                Postbus 20018

                                                                                               2500 EA DEN HAAG

                                                                                                Eindhoven, 29 maart 1999

Geachte voorzitter,

 

Naar aanleiding van het stenografisch verslag van mijn verhoor op 11 maart onder ede wil ik ten behoeve van uw waarheidsvinding nog wat puntjes op de i zetten.

 

Mijn aanvullende opmerkingen volgen de ad. nummering in het stenografisch verslag

dat ik daartoe bijvoeg. Tevens ontvangt u het geparafeerde verslag retour.

 

1. bladzijde 5 en 6

Op bladzijde 5 meld ik 'Ik wilde zo snel mogelijk naar Hoofddorp' en op bladzijde 6 zeg ik: 'In Hoofddorp zouden we uitgebreid worden gebriefd'.

 

Ik maak hier dezelfde vergissing als in het voorverhoor. De briefing werd maandagmorgen gehouden op Schiphol evenals de persconferentie daarna. Zoals u intussen weet spraken we op het ministerie meestal over 'RLD Hoofddorp' ook als we RLD/LVB Schiphol bedoelden.

 

NB: In dit deel van het verhoor is de heer Van de Doel verbaasd over het feit dat de Bijlmerramp niet specifiek op de agenda van de ministerstaf stond. De voorzitter (de heer Meijer verbaasde zich daar ook al over in het voorverhoor). Ik meld nog eens dat het belangrijkste doel van de zogenaamde ministerstaf op maandagmorgen is: het doorgeven door de minister en bespreken van de besluiten van de Ministerraad van de vrijdag daarvoor voor zover relevant voor het ministerie. De agenda van de ministerstaf is altijd daarop afgestemd. De ministerstaf begint meestal om 10.00 uur omdat dan ook de notulen van de ministerraad beschikbaar zijn. Op 5 oktober begonnen we om 08.00 uur omdat ik snel naar Hoofddorp/SchiphoI wilde. Er was dus nauwelijks sprake van een normale ministerstaf die ochtend. De term 'ministerstaf is overigens een afkorting van de term 'ministerstafvergadering' De aanwezigen variëren per departement. Op Verkeer en Waterstaat zijn bij deze vergaderingen aanwezig de SG, de plv. SG, alle DG's, het hoofd van het Bureau van de Secretaris Generaal en de Directeur Voorlichting.

 

2. bladzijde 8

De heer Van den Doel zegt hier: ' Ik kom nu op een studie die u zelf intern op het ministerie heeft laten verrichten. ,

______________________________________________________________________________________

Ik meld u aanvullend dat dit een eigen initiatief was van de afdeling Voorlichting, toen inmiddels onder leiding van de heer Kramer. Een goed initiatief overigens waar ik geheel achter stond.

 

3. bladziide 9

De heer Van den Doel leest hier de conclusies van dit onderzoek voor.

Ik meld u echter aanvullend dat ik de conclusies van de onderzoeker te eenzijdig vind De onderzoeker is bij de meting van de invloed van vergissingen / mis-informatie van onze kant en de meting van mis-informatie van enkele journalisten uitgegaan van het effect in de breedte (Hoeveel kranten namen het over).

Wat de onderzoeker naar mijn oordeel onvoldoende heeft beseft is dat mis-informatie met een hoog alarmerend karakter, waardoor mensen bang worden gemaakt, een veel grotere impact heeft dan mis-informatie die geen alarmerend karakter heeft.

 

Met andere woorden: de onderzoeker legt veel nadruk op het breedte effect van de informatie en te weinig nadruk op het diepte effect.

Ik ben van mening dat de alarmerende en bangmakende misinformatie in sommige media van veel groter invloed is geweest op de Bijlmerbewoners, ook op langere termijn, dan de vergissingen die te goeder trouw door Verkeer en Waterstaat zijn gemaakt.

 

Desalniettemin heeft Verkeer en Waterstaat zelf zeker geprobeerd lessen te trekken en dat heeft goed gewerkt. Het was echter beter geweest als de betreffende media ook corrigerend waren opgetreden ten aanzien van door hen veroorzaakte vaak zeer alarmerende mis-informatie. Sommige media zijn daar echter zonder zelfkritiek zeer lang mee doorgegaan, waardoor het diepte effect op langere termijn nog eens is versterkt.

 

4. bladzijde 9

In de 3e regel van deze passage is, tussen het woord 'absolute' en het woord 'instelling' het woordje 'open' weggevallen.

Ik heb de stenografische dienst gevraagd dit te corrigeren.

 

5. bladziide l7 (2x)

Ter aanvulling op mijn antwoorden aan de heer Oudkerk over de opmerking die destijds door de heer Luyks zou zijn gemaakt meld ik u het volgende.

______________________________________________________________________________________

                                                        

Ik heb intussen, op 12 maart jl., met Frits Castricum gebeld en hem gevraagd of Theo Luyks destijds iets tegen hem heeft gezegd over de lading en of hij dat destijds heeft doorgegeven aan Rob van Gijzel.

Frits Castricum meldde mij dat hij de gewoonte had om één keer per halfjaar met Theo Luyks 'bij te praten' over de inspectie op het vervoer van goederen. (Dit soort gesprekken of briefings tussen kamerleden en ambtenaren van Verkeer en Waterstaat kwamen wel meer voor en hadden mijn volledige instemming).

 

Bij een van deze gesprekken, in oktober 1993, heeft Theo Luyks, aldus Frits Castricum, bij het afscheid een terloopse opmerking gemaakt over de vragen die de heer Van GijzeI in september stelde en dit in ondersteunende zin voor de heer Van Gijzel. De heer Luyks zou gezegd hebben 'zeg maar tegen Rob dat hij door moet gaan met vragen' aldus Frits Castricum. Intussen (23 maart 1999) heb ik Frits Castricum nog eens gevraagd waarom hij dit niet ook aan mij heeft doorgegeven. Frits Castricum meldde mij dat het een hele terloopse opmerking was, niet zodanig dat hij het nodig vond om het aan mij door te geven. Maar hij heeft het wel tegen Rob van Gijzel gezegd.

 

Na het telefoongesprek met Frits Castricum werd ik op dezelfde avond (12 maart 1999) gebeld door Rob van Gijzel die mij meldde dat hij ook kontakt had gehad met Frits Castricum en dat deze hem nog eens had bevestigd dat Theo Luyks destijds een opmerking over zijn vragen over de lading had gemaakt, waarna Frits Castricum die opmerking aan hem had doorgegeven. Wat Rob van Gijzel hier onder ede heeft gezegd is dus correct.

 

Op mijn vraag waarom bij dat destijds niet aan mij had gemeld zei Rob van Gijzel tegen mij dat bij de opmerking van Theo Luyks toen niet zo alarmerend vond dat bij dat aan mij zou moeten doorgeven en dat Hans Alders bovendien enkele aanvullende onderzoeken had toegezegd na diens beantwoording van de vragen van Van GijzeI over de lading in november 1993.

 

Ik concludeer nu uit dit alles dat er tussen Theo Luyks, Frits Castricum en Rob van Gijzel wel gesproken is over de lading van het El Al toestel, maar niet in een zodanig alarmerende zin dat één van de drie het nodig vond om mij te waarschuwen. Achteraf gesproken is dat gewoon jammer. Het valt overigens op dat de Tweede Kamer na de beantwoording van de vragen van de heer Van GijzeI aan mij en aan collega Alders ook geen reden zag voor een nader debat, ook niet naar aanleiding van het bekend worden van het feit dat het toestel een constructie met balansgewichten van verarmd uranium kende. Ook is in de begrotingsbehandeling van Verkeer en Waterstaat in 1993 hierop niet teruggekomen.

_____________________________________________________________________________

 

6 bladzijde 17

Bij het onderzoek van de consultant van het Bureau Berenschot wil ik nog de volgende kanttekeningen maken.

Het onderzoek was opgestart door de heer Weck met de bedoeling nog eens na te gaan hoe de operationele diensten van Verkeer en Waterstaat ten tijde van en na de ramp hadden gewerkt, vooral ook om te zien of de checklists goed hadden gewerkt of moesten worden herzien / aangevuld.

Tot mijn verrassing ging het onderzoek zonder nader overleg al snel over tot een soort aanvullend beleidsonderzoek waarbij onder andere werd voorgesteld om ook de heer Van Thijn, de heer Smits (pres. dir. van Schiphol), de heer Den Hartog (plv. pres. dir. van de KLM) en mij te mogen ondervragen.

 

Tegen een dergelijke aanpak had ik forse bezwaren en wel om de volgende redenen: .

Een onderzoek dat start als een operationeel onderzoek kan niet zomaar overgaan in een aanvullend beleidsonderzoek. Een beleidsonderzoek vraagt om een ander type onderzoeker dan een operationeel onderzoek. Ook vraagt een beleidsonderzoek om andere afspraken en voorwaarden vooraf, zeker wanneer anderen (Van Thijn, Smits etc) daarbij zouden worden betrokken. Daaraan was geenszins voldaan met alle risico' s van dien.

Er was ook een forse kans dat het gevraagde aanvullende onderzoek zo zou gaan kruisen met het onderzoek van de Raad voor de Luchtvaart. Dat zou flinke risico' s inhouden voor het laatste onderzoek. Verkeer en Waterstaat zou allerlei verwijten kunnen krijgen over het beïnvloeden en frusteren van het onafhankelijke onderzoek van de Raad van de Luchtvaart, met alle gevolgen van dien.

 

Ik heb de RLD dus verzocht het onderzoek niet uit te laten groeien tot iets wat niet was gevraagd. Het onderzoek is aldus volgens de oude afspraken in maart 1993 afgerond. .

 

7 bladzijde 18

Ik meld naar aanleiding van deze passage en van mijn brief van 23 februari jl. dat ik het bericht over het bestaan van deze band per telefoon inderdaad heb ontvangen op 18 januari jl. ( en niet begin februari) van de plv. S .G. van Verkeer en Waterstaat mevrouw T. van Beek.

De transcripten ontving ik, na een verzoek van mijn kant op 29 januari (en niet op 12 februari). Op 15 februari ben ik bij u geweest voor het voorgesprek.

 

Dat ik me hier heb vergist komt omdat ik het ontvangst van de transcripten in verbinding bracht met het voorgesprek met U. Ik ontving de transcripten echter voorafgaand aan een gesprek met een aantal ambtenaren van Verkeer en Waterstaat.

______________________________________________________________________________________

 

Het ging dus om een ander voorgesprek. Hierdoor is er verwarring ontstaan tijdens het verhoor onder ede. Ik excuseer mij voor deze verwarring. Dezelfde vergissing zit dus ook in mijn brief van 23 februari jl. aan u. Dit wil ik hierbij ook corrigeren.

Een tweede kanttekening die ik bij dit punt wil maken is dat de 'goede informatie' kennelijk die avond wel goed en tijdig in Amsterdam en in de Bijlmer is aangekomen, namelijk de informatie aan Amsterdam dat er 'geen extra bijzonderheden waren met de lading' .Bij die goede informatie was de heer v.d. Maat op de avond van 4 oktober al betrokken. De eerstverantwoordelijken daarvoor waren El Al, het CVO Schiphol en de brandweer.

 

8. bladzijde 24

In deze passage (2e regel) staat 2x de term 'die vraag'. Hier vergis ik mij. Er hoort 2x te staan 'het antwoord'. Anders is deze passage onbegrijpelijk. (met excuses voor deze vergissing mijnerzijds)

 

9 bladzijde 24

In aansluiting op deze passage over de misinfom1atie bij de LVB ( een treurig voorbeeld van verkeerde informatie op de verkeerde plaats) hecht ik er aan te melden dat ik wel zeer kritisch ben wanneer de luchtverkeersleiders van de L VB aan de EI Al employé zouden hebben toegezegd dat zij de betreffend informatie over gevaarlijke stoffen niet zouden doorgeven op een moment dat zij nog niet wisten dat het om mis- informatie ging. Dat is absoluut niet goed te praten. Voor mij is overigens op dit moment niet helder wat er nu eigenlijk precies is gezegd. Volgens mijn laatste informatie zouden de banden niet goed zijn beluisterd en niet goed op script zijn gezet.

 

Dat mis-informatie, indien zulks blijkt, echter niet meer wordt doorgegeven lijkt mij minder problematisch. Daarover sprak ik met name in de bovengenoemde passage op bladzijde 24.

Bij het teruglezen van het verhoor heb ik gemerkt dat hier een misverstand zou kunnen bestaan tussen voorzitter Meijer en mijzelf, vandaar de bovenstaande verduidelijking.

 

10 bladzijde 28

Volgens het ministerie heeft El Al in april 1993 de ladinglijst naar de gemeente Amsterdam verstuurd. Dit is dus niet door de Raad voor de Luchtvaart of door Verkeer en Waterstaat gebeurt. De desbetreffende lijst met chronologische gebeurtenissen van Verkeer en Waterstaat lijkt hier niet correct te zijn. Dat die lijst van El Al niet compleet was zou komen door een faxfout, zo is mij gemeld. Dit bleek toen wij zelf de NOTOC in september 1993 naar de Kamer stuurden. Onze lijst was voor zover mij bekend correct.

______________________________________________________________________________________

 

Tenslotte.

 

Ik ben alles overziende nog steeds van mening dat ik het dossier Bijlmerramp, naar de kennis van toen, in een hele behoorlijke staat heb overgedragen aan mijn opvolger / opvolgster.  

Dat moge ook blijken uit het feit dat ondanks de circa 20 brieven en voortgangsrapportages die door mij over de Bijlmerramp naar de Kamer zijn gestuurd er slechts enkele schriftelijke vragen zijn gesteld terwijl er nooit een echt debat over de Bijlmerramp heeft plaatsgevonden, behoudens een korte gedachtenwisseling tijdens de begrotingsbehandeling in november 1992.

 

Het is voor mij nog steeds onbegrijpelijk hoe het dossier nadien in zo'n moeras terecht is gekomen met alle gevolgen van dien voor de Bijlmerbewoners en andere betrokkenen.

Ik wens u veel inzicht en wijsheid bij het ontrafelen van dat proces en ik hoop van harte dat de nodige duidelijkheid snel wordt verschaft.

 

N.B. Ik ga ervan uit dat u in uw eindrapport de door uw Commissie uitgesproken woorden 'bloemen en parfum' in relatie tot mij (dit is 3x door uw Commissie in de verhoren onder ede ingebracht) zelf rechtzet. U weet nu dat. deze woorden ten onrechte in mijn mond zijn gelegd.

 

Met vriendelijke groet,

(handtekening)

 

Hanja Maij-weggen

Oud minister Verkeer en Waterstaat (1989-1994)

  


Deze website is tot stand gekomen in samenwerking met de Sociale Databank Nederland
Disclaimer