(12-05)
Deel van de verklaring van Joris
Lamens, afgelegd tegenover Pierre Heijboer op 20 en 27 maart 2000.
De verklaring in zijn geheel staat in 25-01.
__________________________________________________________________________________
'Ik werk bij AeroGround. Mijn functie daar, toen en
nu, is ervoor te zorgen dat bagage van passagiers met bestemming VS,
die met een andere maatschappij op Schiphol aankomen, uit hun
toestel wordt gehaald - vaak doe ik dat nog gewoon persoonlijk - en
in toestel naar de VS wordt geladen. Ik ken iedereen bij AG, ben
vaak op het platform en ook in de loods. Iedereen kent mij ook.
Motty Ilany is me nog een hand komen geven voor hij terug gingnaar
Israël.
Op de dag van de ramp was ik thuis. Ik woon als
gescheiden man in de Jacob Van Lennepstraat. Daar zie ik overigens
Carel Gaalman soms nog lopen. Ik had wel met hem te doen, moet ik
zeggen. Als ik hem zie denk ik: hopelijk heeft hij intussen een
nieuwe baan.
Ik was dus thuis. Dat toestel is recht over mijn
woning gevlogen. Ik hoorde aan het lawaai dat er met dat toestel
iets goed fout zet. Een paar minuten later hoorde ik een doffe dreun
en wist ik dat hij was neergestort. Maar ik wist niet waar. Mijn
dochter woont in Amsterdam-Zuid. Ik dacht: misschien is hij daar wel
neergestort. Ik heb dus eerst mijn dochter gebeld. Die was bij mijn
schoonmoeder - ik moest eerst het nummer nog opzoeken in de gids.
Bij haar in de buurt was niets gebeurd. Maar het was toen al op tv
geweest en zij meende gehoord te hebben dat het een toestel van El
Al was.
Nou ben ik iemand die zo dom is dat hij altijd wil
helpen, in actie wil komen. Als er een auto in het water ligt ben ik
degene die zijn jas en zijn schoenen uittrekt en erin duikt. Zo zit
ik nou eenmaal in elkaar.
Die avond kon ik dus ook niet thuisblijven. Ik wist
iets over vliegtuigen, en ik dacht, wellicht kan ik helpen met het
verzamelen van bagage. Ik ben toen eerst naar het politiebureau bij
mij in de buurt gegaan, in de Helmerstraat. Daar zeiden ze: er gaat
nog een busje met versterking heen, daar kunt u mee mee. Maar het
duurde een hele tijd voor dat busje weg ging. Er moest nog op een
ploeg van een ander bureau worden gewacht. Ik denk dat ik zeker drie
kwartie, misschien wel wat langer, op dat politiebureau heb
gezeten.
Het was zo'n blauwe ME-bus. Hij zat barstensvol,
misschien wel een man of dertig. Ik weet nog dat ik op de grond
moest zitten. Na het Bernhardplein bij het Amstel Station zijn we
niet de Gooiseweg opgegaan, want die zat al verstopt. We hebben de
weg langs de Weespertrekvaart genomen. Ik zag dat niet, maar ik
voelde de hobbels van de keien. Toen werd me verteld waar we
reden.
Ze hebben mij gebracht tot bij het politiebureau
Flierbosdreef. Daar legde ik aan iemand uit wie ik was en wat ik
wilde. Zij konden mij niet verder helpen, ook niet aan vervoer. Ze
zeiden: wij kunnen voor u geen verantwoordelijkheid nemen. U kunt er
op eigen gelegenheid naartoe gaan. Meldt u op de rampplek maar bij
een autoriteit.
Ik ben dus gaan lopen. Ongeveer halverwege kwam ik een
man tegen die daar de weg wist. Met hem ben ik toen verder opgelopen
en we hebben wat gepraat. Als
__________________________________________________________________________________
iemand heeft gemeld, dat hij iemand van Schiphol naar
de rampplek heeft begeleid, dan heeft hij het zeer waarschijnlijk
over mij
Ter plekke herkende ik een van de voertuigen. Het was
de moderne Landrover van de Havenmeester van Schiphol, herkenbaar
aan de vier antennes die eruit staken.
Ik weet niet meer wie erin zat. Die man kende ik niet.
Ik geloof wel dat hij een snor had. Hij zat daar alleen voorin.
Waarschijnlijk was het een van de assistenten van Diepenbrock, de
havenmeester. Ik vroeg: weet u waar de mensen van de RLD zijn, want
ik denk dat ik ze kan helpen. Die mensen, Van Reijssen en Erhart,
waren toen al op het terrein, hoewel nog niet lang. 'Ze zijn net
hier geweest,' zei de man in de auto. Hij heeft de twee toen per
mobilofoon laten weten dat ik er was en dat ik kon helpen. Voor Van
Reijssen en Erhart was die auto van de havenmeester een soort steun-
en verbindingspunt.
Ze zouden naar de commandowagen komen om mij op te
pikken, lieten ze weten. Het duur mij echter wat lang voordat ze
kwamen opdagen en ik ben toen al naar die puinhoop gelopen. Ik ben
door een van de tunnels onder de flat doorgelopen (het eerste van
Kruitberg). Toen ik eruit liep kwamen daar die twee van het BVOI
aanlopen. Het was toen ongeveer vijftien minuten na mijn aankomst.
Ze wisten wie ik was en vroegen: wat komt u hier doen. Ik zei: ik
kom zoeken naar de zwarte dozen, die achterin en die in de cockpit.
Nou, zeiden ze, we zijn maar met z'n tweeën, u kunt ons mooi helpen.
Dat hebben we toen zo afgesproken. Ik kreeg van hun een soort
sticker, die ik op mijn jas plakte.
Ik had een vrij lange regenjas aan, Erhart een blauw
jack en Van Reijssen een half lange jas.
Van Reijssen liep op dat moment even terug naar de
Landrover. Ik denk dat hij nog even wilde checken wie ik
was.
De twee BVOI'ers waren al voor een korte verkenning
langs de rand van de brokstukken gelopen. Erhart, zo merkte ik wat
later, was vooral op zoek naar ophangingspunten, pylon-delen en zo.
Hij kende uiteraard het geval van die vracht-Boeing op Taiwan en hij
had ook al gehoord van afgevallen motoren.
Schuin rechts van het tunneltje , aan de rand van het
puin, lag het neuswiel van het toestel. Erhart haalde daar iets van
af. Volgens mij was het die flasher. Iets rechts (vanuit Kruitberg
gezien) van het neuswiel lag een herkenbaar deel van de staart.
Links ervan, meer naar de kern van de puinhoop, lag een groot aantal
fittingen en nog weer dichterbij het gat lagen flesjes parfum. Ik
kon ook nog duidelijk resten van bepaalde pallets
herkennen.'