Drs. N.C. Burhove Jaspers was hoofdsamensteller van het IRM-rapport m.b.t. de bijbanen van juristen in Nederland

Verzoek om schriftelijke verslaglegging van een zitting voor het Hof


IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

Verzoek om informatie op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur

drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA

Wassenaar, 27 januari 1998

AAN:

    De Staat der Nederlanden
    ter attentie van de Minister van Justitie
    Ministerie van Justitie
    Schedeldoekshaven 100
    2511 EX Den Haag


Door tussenkomst van de Minister-president, de heer W. Kok


BETREFT:

  • verzoek om informatie op grond van de Wet Openbaarheid van Bestuur naar aanleiding
    van de zitting voor het Hof te Den Haag 13 juni 1995, arrest 22 september 1995

  • schriftelijke verslaglegging

    Geachte minister,

Hierbij vraag ik uw aandacht voor een ernstig probleem in de hierboven genoemde aangelegenheid.

  1. De brieven die ik aan u richtte zullen u bekend moeten zijn; ik verzoek u die correspondentie als herhaald en ingelast te beschouwen. Als een enkel voorbeeld sluit ik in kopie van mijn brief aan u d.d. 5 juli 1995. Het frauduleuze optreden van mijn ex-echtgenote, ex-gerechtsauditeur van de Hoge Raad ten aanzien van mijn bankrekening in Zwitserland is u bekend. Ook is u bekend hoe zij, in een procedure ex art. 12 Wet op de Strafvordering naar mijn mening ten onrechte werd geprotegeerd en 'schoongewassen' voor wat betreft het voornoemde frauduleuze optreden en wel op een kwalijke, verregaand onrechtmatige wijze, waarbij op meerdere punten de bevoegdheden van de minister van Justitie misbruikt werden.

  2. T.a.v. de boedelscheiding enkele opmerkingen. Er was sprake van huwelijkse voorwaarden met expliciete uitsluiting van iedere gemeenschap van goederen, maar met een verrekenbeding . De fase voor de rechtbank duurde 8 jaar (van 1986 tot 1994) en heeft mij gigantische schade berokkend. Die periode werd al gekenmerkt door juridische kronkels. De normale regels van het procesrecht bleken voor haar niet te gelden; peremptoirstellingen ook niet en verder kreeg zij extra beurten enz.. enz. En vooral: zij hoefde niets te bewijzen, jaar na jaar werd zij niet gehouden aan de bewijslast voor haar beweringen. Daardoor ontstond het patroon dat zij steeds maar onwaarheid debiteerde die ik dan moest weerleggen. Was dan de ene leugen opgeruimd, dan werd daar wel een nieuwe overheen gelegd. Het liet zich aanzien dat zij als gerechtsauditeur met alles kon wegkomen en dat recht voor mij niet gold. Tenslotte kon ik aantonen dat haar eigen beweringen stelselmatig tegenstrijdig waren en eenvoudig niet waar konden zijn.

    Uiteindelijk:

    • kregen zij en ik daardoor van de rechtbank bewijsopdrachten
    • moest de rechtbank wel constateren dat zij in al haar bewijsopdrachten faalde
    • moest de rechtbank wel concluderen dat ik in alle bewijsopdrachten geslaagd was
    • besliste de rechtbank dan ook dat er met een transactie in juni 1973 (waarbij zij van door mij overgespaarde arbeidsinkomsten Zwitserse Frank 42.000 op haar naam ontving terwijl ik SF 36.000 behield) verrekend was omdat aan de betalingsverplichting van het verrekenbeding was voldaan, dat er bovendien voor het gehele huwelijk was verrekend en dat al haar aanspraken op mij volledig werden afgewezen.

  3. In appèl voor het Hof te Den Haag kwam op uiterst bedenkelijke wijze, in strijd met vele rechtsprincipes, een onbegrijpelijk arrest tot stand. Het Hof vermeed geheel in te gaan op de feiten, de bewijsprocedures, het voor de rechtbank geleverde bewijs en de gedachtegang van de rechtbank. Ook voor het hof heeft zij nooit enig stuk bewijs geleverd als grondslag voor haar aanspraken en alleen dat al is een schending van het fundamentele rechtsprincipe: wie stelt, dient te bewijzen.

Tot op de dag van vandaag heeft zij geen enkel verificatoir stuk overgelegd. Het hof heeft zich bediend van aperte onwaarheden, van drogredenen en van ficties die totaal in strijd zijn de met reeds bewezen werkelijkheid der feiten. De structuur van het arrest is zodanig dat nadat in essentie de Huwelijkse Voorwaarden met een grillige drogreden buiten werking zijn gesteld, alles dat de man in privé toebehoorde (zoals conform het verrekenbeding verdeelde bedragen [reeds keihard bewezen voor de rechtbank] en zelfs zijn tijdens het huwelijk toegevallen erfenissen) 'weggedacht' en geëlimineerd wordt. Recht mag niet gebaseerd zijn op ficties maar moet gegrond zijn op feiten.

Zonder in te gaan op de conclusie van de rechtbank dat in juni 1973 verrekend was en zonder dat het hof enig feit respecteert, suggereert het hof impliciet dat er niet geheel verrekend is (omdat inkomsten van privé-gelden nog verrekend zouden moeten worden) en dus niet verrekend is. In termen van elementaire logica komt dit neer op de evidente denkfout: als iets niet helemaal is gebeurd (in casu zoals beweerd verrekening van alle overgespaarde inkomsten), is het helemaal niet gebeurd.

Een en ander is totaal in strijd met de harde bewezen feiten en bovendien met de strekking van de Huwelijkse Voorwaarden. Hetgeen ik uit erfenis had wordt weggedacht (zelfs het eigendom van door mij vanuit ouderlijk huis geërfde voorwerpen wordt mij ontnomen); datgene dat zij tijdens het huwelijk erfde wordt uit het zicht geschoven. En dan bedenkt het hof: dus alles dat aan het eind van het huwelijk op naam van de man staat, moet voortgekomen zijn uit te verdelen overgespaard inkomen dat hij alsnog met de vrouw moet delen; over saldi op haar naam wordt niet gerept.

En daaraan verbindt het hof de eindconclusie dat de vrouw recht had op de helft van de mijn Zwitserse waarden. Daarmee is dan bereikt dat hetgeen zij poogde zich in 1986 in valse hoedanigheid toe te eigenen alsnog aan haar toebedacht wordt ! En naar mijn mening ging het nu precies daarom; een gerechtsauditeur fiscale zaken van de Hoge Raad der Nederlanden, die bancair frauduleus optreedt: dat KAN NIET en dat MOET worden weggedacht door recht te praten wat krom is.

Duidelijk is: Als het hof de standpunten van de rechtbank geaccepteerd zou hebben, DAN was daarmee definitief komen vast te staan, dat zij geen enkel recht had de hand uit te steken naar de tegoeden van haar man, laat staan in valse hoedanigheid inbegrepen een valse handtekening. De criminele aard van haar optreden zou dan zijn komen vast te staan. Daarmee zou dan ook duidelijk geworden zijn dat de 'uitkomst' van de gevoerde procedure ex art 12 Strafvordering, te weten dat zij niets fouts had gedaan, onjuist is. Een en ander komt neer op misbruik van macht door de raadsheren van het hof te Den Haag met het oogmerk een gerechtsauditeur van de Hoge Raad onvoorwaardelijk af te dekken, vrij te pleiten van crimineel bancair optreden en tegelijkertijd materieel te bevoordelen.

In dit verband is ook al zeer opvallend dat de beschikking van de strafunit van het hof in de art 12 Sv klachtprocedure vermeldt dat een en ander ter beoordeling staat van de civiele rechter; dat is absurd en hoort helemaal niet thuis in een beschikking van de strafunit. Daar komt bij:

    • in het arrest van 22 september 1995 wordt enkele malen gesteld dat zaken ter zitting kwamen vast te staan, terwijl dat helemaal niet of niet op die wijze was gebeurd
    • over diverse kwesties die tijdens de zitting wel ter sprake kwamen, inbegrepen hard gedane toezeggingen komt in het arrest niets voor.

  1. Ik nam contact op met de griffie van het Hof te Den Haag om kopie te verkrijgen van de schriftelijke verslaglegging van de bewuste zitting. Succes heb ik daarbij niet gehad. Ik moge verwijzen naar correspondentie terzake waarvan ik hierbij voeg:

    • mijn brief d.d. 17 april 1997 aan de PG van het Hof te Den Haag
    • brief d.d. 24 april 1997 van dhr. Galjaard, mogelijk plaatsvervangend griffier. Telefonisch heeft deze mij gezegd dat die brief (die onwaarheden bevat) wel zijn handtekening draagt, maar volledig was opgesteld door Mr. Pieters
    • brief d.d. 4 augustus 1997 van Mr E.M.H. Pieters. Het getraineer is pijnlijk duidelijk.

Bepaald opmerkelijk is het volgende: Mr. Pieters is raadsheer van het hof te Den Haag, maar stapt hier in de rol van griffier ! Hierbij beklaag ik mij bij u daarover. Ronduit uitermate bedenkelijk is het feit dat dezelfde Mr. Pieters de voorzittend raadsheer was bij de zitting van het hof d.d. 13 juni 1995 en verantwoordelijk is voor het resulterende arrest van 22 september 1995. De situatie is geheel compatibel met de conclusie dat het Mr. Pieters is die probeert eigen viezigheid, in concreto misbruik van macht in het voordeel van een gerechtsauditeur van de Hoge Raad, af te dekken door het uit het zicht houden of definitief wegwerken van alle schriftelijke verslaglegging van de bewuste zitting. Daardoor wordt mij al helemaal de mogelijkheid ontnomen de volslagen onwaarheid van absoluut essentiële beweringen in het arrest d.d. 22 september 1995 aan te tonen aan de hand van verslaglegging, inbegrepen de aantekeningen van de griffier.

Ik ben van mening dat het ontbreken van iedere verslaglegging in casu strijdig is aan artikel 6 van het EVRM en nietigheid van het bewuste vonnis met zich mee dient te brengen. Ik meen dat ik ook in dat kader kopie van de complete schriftelijke verslaglegging mag eisen. In het licht van uw verantwoordelijkheid als minister van Justitie voor de Griffie, verzoek ik u met klem mij zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen de termijn gesteld door de Wet Openbaarheid Bestuur, kopie te doen toekomen van de complete verslaglegging van de zitting van 13 juni 1995, d.w.z. van de originele notities van de griffier, van het proces-verbaal en van de ter zitting overhandigde documenten waaronder de pleitnota van mijn advocaat die hij niet vrijelijk mocht uitspreken en die, onder grove druk van de zijde van Mr. Pieters, ter plaatse werd 'aangepast'.

Ik acht het van groot belang om dit schriftelijk vast te leggen en wel met het oog op verdere te nemen juridische stappen. Behoudens de toezending van de verzochte documenten binnen de gestelde termijn, ga ik er van uit dat u die mij niet wenst c.q. kunt leveren. Ik zal dat slechts kunnen zien als bevestiging van mijn hiervoor gestelde conclusie van in essentie corrupt handelen van de betrokken raadsheren van het hof, welbewust in het belang van een gerechtsauditeur van de Hoge Raad. Bij voorbaat merk ik op dat ik na verstrijken van de gestelde termijn de juistheid en authenticiteit van eventueel alsnog op een later tijdstip overgelegde documenten slechts in twijfel zal kunnen trekken.

Een zeer spoedige reactie van uw zijde lijkt mij in de rede te liggen.

Hoogachtend, Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA


Drs. N.C. Burhoven Jaspers MBA
tel + fax: 070 5118922
van Polanenpark 58
2241 RS Wassenaar

Bijlagen:

  • brief d.d. 5 juli 1995 aan de minister van Justitie
  • brief d.d. 17 april 1997 aan de PG van het hof
  • brief d.d. 24 april 1997 van dhr. Galjaard
  • brief d.d. 4 augustus 1997 van Mr. E.M.H. Pieters