Drs. N.C. Burhove Jaspers was hoofdsamensteller van het IRM-rapport m.b.t. de bijbanen van juristen in Nederland

Procureur-generaal Hoge Raad wijst de klacht van drs. Burhoven Jaspers MBA over belangenverstrengeling af
IRM . . Juristen . . EU Grondwet <==> SDN . . Klokkenluider . . N.C. Burhoven

Klacht tegen mr F.C.H.M. Robbers van de Raad van Discipline in ressort 's-Gravenhage

Hoge Raad der Nederlanden


  • Aan de Weledelgeleerde Heer
    drs N.C. Burhoven Jaspers
    van Polanenpark 58
    2241 RS Wassenaar

    25 september 1998

    Kenmerk: NO 98-76/EvV/RK


    Weledelgeleerde Heer,

    In Uw brief van 19 september 1998, die ik op 22 september 1998 mocht ontvangen en waarbij U alleen kopieën van enkele van U uitgaande stukken sloot, komt U terug op door U bij mijn voorganger in 1989 en bij mij in 1996 ingediende klachten. Deze klachten zijn destijds gemotiveerd afgedaan. De door U daarvan gegeven weergave stemt daarmee niet overeen. Gelet op het feit dat de klachten destijds zijn afgedaan, moet worden vooropgesteld dat voor zover U daarover thans opnieuw klaagt, Uw klachten ingevolge het bepaalde in art. 14b lid 1 onder c Wet op de Rechterlijke Organisatie niet in behandeling kunnen worden genomen, behoudens nieuwe feiten of omstandigheden.

    In Uw brief dient U een klacht in tegen mr F.C.H.M. Robbers, Voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage, wegens rechtsweigering, schending van zijn ambtseed en machtsmisbruik. Aangezien kwalificaties als deze op zichzelf niet in het kader van de klachtregeling, zoals neergelegd in de artikelen 14a en volgende van de Wet op de Rechterlijke organisatie, kunnen worden onderzocht of in behandeling worden genomen - de klachtbehandeling kan ook niet tot zulke kwalificaties leiden -, heb ik Uw klacht aldus opgevat dat U beoogt te klagen over de volgens U onaanvaardbaar trage afhandeling van door U aan de Raad van Discipline voorgelegde klachten.

    In mijn brief aan U van 5 september 1996, waarbij ik U afschrift zond van de brief van mr Robbers van 20 augustus 1996, heb ik aangegeven dat voor de destijds door U jegens mr Robbers ingediende klachten geen genoegzame gronden aanwezig waren. Mr. Robbers was toen doende Uw klachten te onderzoeken. In verband met Uw huidige klacht dat in de afhandeling van Uw verschillende klachten geen voortgang zit, heb ik mr Robbers om nadere informatie verzocht. Zodra ik van hem vernomen heb, zal ik U berichten.

    Naar ik uit Uw brief begrijp, wenst U voorts een klacht in te dienen over mr H.A. Witsiers, Plaatsvervangend Voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort 's-Gravenhage. Uit Uw brief blijkt evenwel niet, althans onvoldoende, wat U mr. Witsiers verwijt om Uw klachten in het kader van de klachtregeling te kunnen beoordelen.

    Voor zover U bij mij over gedragingen van Dekens van de Orde van advocaten wil klagen, moet ik U erop wijzen dat deze niet onder de klachtregeling vallen.

    De Procureur-generaal,

    
    
    
            Hoogachtend,
    Procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden, ten Kate